Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Herhaaldelijke achterstand in huurbetaling.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht

zaaknummer 200.186.107/01

arrest van 3 mei 2016

gewezen in het incident ex artikel 351 Rv in de zaak van

[appellant] ,

wonende te [woonplaats] ,

appellant in de hoofdzaak,

eiser in het incident,

advocaat: mr. M.H. Kroon te Eindhoven,

tegen

[geïntimeerde] ,

wonende te [woonplaats] ,

geïntimeerde in de hoofdzaak,

verweerder in het incident,

advocaat: mr. B.F.H.L. van Campfort te Eindhoven,

op het bij exploot van dagvaarding van 14 januari 2016 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 17 december 2015, door de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, gewezen tussen appellant – [appellant] – als gedaagde en geïntimeerde – [geïntimeerde] – als eiser.

1 Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 4315327/15-8157)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2 Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:

de dagvaarding in hoger beroep tevens houdende incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging met grieven;

de memorie van antwoord in zowel het incident als in de hoofdzaak.

Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

3 De beoordeling

In het incident

3.1.

[appellant] huurde van [geïntimeerde] een woning gelegen te [plaats] aan de [adres] en een bedrijfsruimte/winkelruimte gelegen aan te [vestigingsplaats] aan de [vestigingsadres] . De door [appellant] te betalen huur voor de woning bedroeg ten tijde van de procedure in eerste aanleg € 516,00 per maand en voor de bedrijfsruimte € 943,65 per maand.

3.2.

Bij vonnis waarvan beroep heeft de kantonrechter op vordering van [geïntimeerde] de tussen partijen bestaande huurovereenkomsten met betrekking tot de woning en de bedrijfsruimte ontbonden en [appellant] veroordeeld tot ontruiming van de woning en de bedrijfsruimte. Daarnaast heeft de kantonrechter [appellant] veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde] van:

- een bedrag van € 22.053,44 terzake achterstallige huurtermijnen, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 17.081,70 vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;

- een bedrag van € 1.459,65 voor iedere maand of gedeelte daarvan dat hij de woning en de bedrijfsruimte na 1 december 2015 heeft gebruikt.

[appellant] is ten slotte in de proceskosten veroordeeld. De kantonrechter heeft het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

3.3.

[appellant] kan zich niet verenigen met een deel van voornoemd vonnis en komt hiervan in hoger beroep. In het onderhavige incident vordert [appellant] schorsing van de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis.

3.4.

Bij de beoordeling van deze vordering stelt het hof voorop dat een partij die een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis heeft verkregen in beginsel bevoegd is dat vonnis te executeren, ook indien tegen dat vonnis hoger beroep is ingesteld en bij tenuitvoerlegging een onomkeerbare situatie dreigt te ontstaan.

3.5.

Voor toewijzing van een incidentele vordering op grond van artikel 351 Rv is plaats in geval van misbruik van recht, waarvan met name sprake kan zijn indien het vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust, dan wel in geval een afweging van de belangen van partijen in het licht van nieuwe – door incidenteel eiser te stellen – omstandigheden daartoe aanleiding geeft. Als nieuwe omstandigheden komen alleen in aanmerking omstandigheden die zich hebben voorgedaan nadat de zaak in eerste aanleg in staat van wijzen is gekomen; hieronder vallen dus niet omstandigheden die reeds aanwezig waren voor de staat van wijzen, maar die door partijen in de procedure in eerste aanleg niet zijn aangevoerd. De kans van slagen van het aangewende rechtsmiddel dient bij de belangenafweging in de regel buiten beschouwing te blijven.

3.6.

De uitvoerbaarheid bij voorraad heeft in het algemeen tot doel de gerechtigde niet langer te laten wachten op hetgeen hem - althans voorshands na een volledig en afgesloten onderzoek in eerste aanleg – toekomt. Reeds hierin ligt het belang van [geïntimeerde] bij de in eerste aanleg verkregen uitvoerbaarverklaring bij voorraad besloten.

3.7.

Tegenover dit belang voert [appellant] allereerst aan dat tenuitvoerlegging van het vonnis tot een onomkeerbare situatie leidt en voor hem een noodtoestand tot gevolg zou hebben, aangezien hij geen andere woonruimte tot zijn beschikking heeft en met grote gezondheidsproblemen kampt. Volgens [appellant] is sprake van een hoge bloeddruk, diabetes en artritis. Verder is hij 65 jaar geworden en heeft alleen de beschikking over een AOW-uitkering. Bij ontruiming zou hij op straat komen te staan.

De vraag die thans beantwoord dient te worden, is of [appellant] nieuwe omstandigheden aanvoert die na afweging van de belangen kunnen meebrengen dat het belang van [appellant] bij behoud van de bestaande toestand totdat in hoger beroep is beslist, alsnog dient te prevaleren boven het belang van [geïntimeerde] om niet langer te hoeven wachten op hetgeen haar, althans voorshands na een volledig en afgesloten onderzoek in eerste aanleg, toekomt. Deze vraag dient naar het oordeel van het hof ontkennend te worden beantwoord. Bovengenoemde door [appellant] aangevoerde omstandigheid levert, wat daar ook van zij, naar het oordeel van het hof geen nieuwe omstandigheden op in de hiervoor onder r.o. 3.5 bedoelde zin. Het betreft immers – zo leidt het hof af uit de processtukken van eerste aanleg – een omstandigheid die ook al ten tijde van de procedure in eerste aanleg door [appellant] is aangevoerd (vgl. onder meer punt 3, 4 en 5 van conclusie van antwoord) en die door de kantonrechter bij de door haar gemaakte belangenafweging is meegenomen. Voor een nieuwe afweging van belangen is daarom thans geen plaats.

3.8.

[appellant] voert daarnaast aan dat het bestreden vonnis berust op een juridische (kennelijke) misslag, nu de kantonrechter ten onrechte de huurovereenkomst heeft ontbonden en ten onrechte het verzoek van [appellant] om aanhouding van de procedure, opdat hij kan bekijken of hij de gehele huurachterstand kan voldoen, heeft afgewezen met de motivering dat het verzoek onvoldoende concreet is. Volgens [appellant] was voor de uitspraak van de kantonrechter de gehele huurachterstand voor wat betreft de woonruimte ingelopen. Indien de kantonrechter hiervan op de hoogte was geweest zou de ontbinding van de huurovereenkomst niet zijn uitgesproken. Verder stelt [appellant] dat de kantonrechter ten onrechte voorbij gegaan is aan de terme de grace.

Het hof overweegt hieromtrent als volgt. Wat er ook zij van de juistheid van zijn stellingen, op basis van hetgeen [appellant] heeft aangevoerd kan naar het oordeel van het hof niet worden geconcludeerd dat sprake is van een klaarblijkelijke juridische of feitelijke misslag. Van een juridische of feitelijke misslag is slechts sprake indien deze misslag evident, direct duidelijk en redelijkerwijs niet voor discussie vatbaar is. Dat tegen het oordeel van de kantonrechter inhoudelijke argumenten zijn aan te voeren, waarover verschillend kan worden gedacht, betekent niet dat het oordeel van de kantonrechter evident onjuist is. Een inhoudelijke beoordeling van de stelling van [appellant] zou naar het oordeel van het hof bovendien leiden tot een verkapt hoger beroep, waarvoor in het kader van dit incident geen plaats is.

3.9.

Uit het voorgaande volgt dat de incidentele vordering van [appellant] dient te worden afgewezen. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het incident.

In de hoofdzaak

3.10.

De zaak is naar de rol verwezen voor arrest. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4 De beslissing

Het hof:

in het incident:

wijst de incidentele vordering af;

veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het incident, welke kosten aan de zijde van [geïntimeerde] tot de dag van deze uitspraak worden begroot op € 894,- aan salaris advocaat;

in de hoofdzaak:

verstaat dat de zaak naar de rol van 27 september 2016 is verwezen voor het wijzen van arrest;

houdt iedere verdere beslissing aan.

Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, C.N.M. Antens en P.P.M. Rousseau en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 3 mei 2016.

griffier rolraadsheer


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature