Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

aanneming van werk / bouwrecht

Uitspraak



GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden

afdeling civiel recht, handel

zaaknummer gerechtshof 200.135.832/01

(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 399564 / CV EXPL 12-5196)

arrest van 5 juli 2016

in de zaak van

1 [appellant] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna: [appellant],

2. [appellante] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna: [appellante],

appellanten in het principaal hoger beroep,

geïntimeerden in het incidenteel hoger beroep,

in eerste aanleg: gedaagden in conventie en eisers in reconventie,

hierna gezamenlijk te noemen: [appellanten],

advocaat: mr. A.J. Welvering, kantoorhoudend te Leek,

tegen

[geïntimeerde],

wonende te [woonplaats] ,

geïntimeerde in het principaal hoger beroep,

appellant in het incidenteel hoger beroep,

in eerste aanleg: eiser in conventie en verweerder in reconventie,

hierna: [geïntimeerde],

advocaat: mr. H.A. van Beilen, kantoorhoudend te Leeuwarden.

1 Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1

Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 22 december 2015 hier over.

1.2

Na het genoemde tussenarrest hebben op 19 februari 2016 en 11 mei 2016 getuigenverhoren plaatsgehad waarvan proces-verbaal is opgemaakt.

1.3

Vervolgens zijn de stukken wederom overgelegd voor het wijzen van arrest en heeft het hof arrest bepaald.

2 De verdere beoordeling van de grieven en de vordering

2.1

[geïntimeerde] heeft in het voorlopig getuigenverhoor onder meer het volgende verklaard

"Op vragen van de rechter verklaar ik dat voor al het werk dat er verricht is nog niets betaald is. Ook de nota’s van 25 januari en 26 februari 2010 zijn niet betaald. Ik heb de facturen op verzoek van [appellant] opgesteld. Dit moet ongeveer rond 16 januari 2010 zijn geweest. Het werd toen voor mij bezwaarlijk om de kosten voor te blijven schieten. Met mij bedoel ik het bedrijf [geïntimeerde] . Ik weet dit omdat ik nog in mijn agenda heb gekeken. Ik wilde betaling zien van de voorgeschoten kosten en ik heb [appellant] toen gevraagd om de kosten te betalen. [appellant] kwam toen met het verzoek om pro-formanota’s op te stellen. Ik heb gepoogd dit zo goed mogelijk te doen. Ik heb eerst de nota van de materiaalkosten van [X] opgenomen, de kosten vanaf 2008. Deze had ik voorgeschoten en per regel in de administratie geboekt. Ik kan mij niet precies herinneren wanneer ik hem deze factuur heb gegeven. Als mijn personeel materiaal ophaalt bij [X] krijgen zij enkel een pakbon en niet de prijzen.

Er heeft vervolgens een maand tussen gezeten voordat ik de tweede factuur heb uitgedraaid. Ook dit heb ik op verzoek van [appellant] gedaan. Ik heb hem nog gevraagd wat op deze factuur gezet moest worden. Hij heeft toen aangegeven dat dit het glaswerk mocht zijn. Dit werk was ook al klaar.

Op de beide facturen staan mijn handtekeningen. Ook heb ik de datum op de facturen gezet. De data waren willekeurig, ik heb deze verzonnen. [appellant] heeft tegenover mij gezegd dat de facturen voor betaald ondertekend dienden te worden om geld uit het bouwdepot te krijgen. Ik was blij dat er betaald zou worden. De ondertekening vond plaats in maart 2010. [appellant] kwam alleen bij mij thuis en heeft mij toen om de handtekening gevraagd. Ik heb niet tussentijds aangedrongen op betaling maar het bedrijf had het geld wel nodig. Ik zag daarom geen oplossing en dacht dat we na de ondertekening geld zouden ontvangen. [appellant] heeft gezegd dat als ik zou ondertekenen ik mijn geld zou krijgen.

De nota’s zijn niet betaald. Ik heb het gevoel dat de rollen worden omgedraaid. Het is niet juist dat, nadat de nota’s aan [appellant] zijn verstrekt, zij zijn betaald. Ik word daar boos van. We hebben nadien werk gedaan en ik moest nog meer doen. Ik heb toen de grens getrokken, dat was in juni 2010."

2.2

In hoger beroep heeft [geïntimeerde] het volgende verklaard.

"Ik blijf bij de verklaring die ik op 7 april 2011 heb afgelegd. De laatste keer dat [appellant] bij mij thuis is geweest, was de keer dat hij met de nota’s langskwam om die door mij te laten aftekenen. Dat was met een kwartier gepiept. Mijn toenmalige vrouw was op dat moment met [appellante] naar de volleybal. Zij zijn zussen. Ik verkeerde in die periode in een moeilijke positie omdat ik in echtscheiding lag, het huis van mijn schoonzus aan het verbouwen was en ook nog bezig was met de verbouwing van mijn eigen huis. Ik heb alle kosten daarvan moeten voldoen. Inmiddels is het contact met mijn ex-vrouw weer goed. Zij en haar familie hebben zich echter altijd buiten de discussie gehouden waar deze procedure over gaat.

Het is heel lastig voor mij als mensen zeggen dat ze bij mij thuis zijn geweest om grote bedragen te betalen, terwijl dat niet zo is. Vooral toen [appellante] tegenover de rechter begon te liegen, wist ik niet wat er gebeurde. Ik kende haar immers al vanaf haar negende. De emoties zijn de afgelopen jaren wel gezakt, maar ik voel ze vandaag toch weer opkomen."

2.3

De broer van [geïntimeerde] , [Y] , administrateur en (mede-) eigenaar van [de B.V.] , heeft in hoger beroep hier het volgende aan toegevoegd.

"Ik herinner mij dat [appellant] bouwmaterialen voor zijn huis heeft opgehaald waarvoor hij van ons een factuur kreeg en dat hij ook een factuur heeft gehad voor werkzaamheden die wij hadden uitgevoerd. Hij zei dat hij deze facturen nodig had om betaling uit zijn bouwdepot te halen. Op een gegeven moment is [appellant] bij [geïntimeerde] langs geweest om die facturen door [geïntimeerde] te laten tekenen, zodat [appellant] ermee naar de bank kon gaan.

U vraagt hoe ik dat weet. Je werkt met elkaar en je krijgt dan wel wat mee. Je ziet dat er wel kosten worden gemaakt, maar dat er geen geld binnenkomt. Daar vraag je dan naar en dan hoor je dat. Het is een soort huishouden. In dit geval weet ik het mij nog goed te herinneren: ik ben op 25 maart jarig en kort daarvoor, rond half maart, zat ik met [geïntimeerde] aan de koffie. Zo beginnen wij de dag altijd. Hij vertelde toen dat [appellant] de avond daarvoor bij hem langs was geweest om een handtekening op die facturen te vragen, zodat [appellant] die bij de bank kon inleveren. Ik was al lang blij dat het op die manier toch nog goed zou komen."

2.4

[appellante] heeft in het voorlopig getuigenverhoor onder meer het volgende verklaard.

"Wij hebben betaald wat wij als vriendenafspraak zouden moeten betalen. We hebben als budget betaling van € 5.000,-- afgesproken. De heer [geïntimeerde] zou zelf werkzaamheden gaan verrichten in de zin dat dit ook een wederdienst betrof. Hij heeft ons gezegd dat hij de werkzaamheden voor dit bedrag kon verrichten. We hebben hem dit meermaals gevraagd. De werkzaamheden betroffen schilderwerkzaamheden, glas.-, stuc- en kitwerk.

U houdt mij de factuur van 25 januari 2010 voor (…). Deze nota heeft de heer [geïntimeerde] aan ons verstrekt. Wij konden de nota gebruiken voor ons bouwdepot. We hebben deze nota contant betaald. Ik leg u de nota van vrijdag 26 februari 2010 over en verklaar dat ook deze nota daarvoor bestemd is. Ook deze nota hebben wij contant betaald. We hebbende bedragen exclusief btw contant aan de heer [geïntimeerde] voldaan. Volgens mij heeft de bank op deze nota’s aan ons uitbetaald. Wij hebben de heer [geïntimeerde] niet giraal betaald. Wij hebben de heer [geïntimeerde] exclusief btw betaald omdat het een vriendendienst betrof.

Op uw vraag hoe het kan dat de totaalbedragen van de nota’s het overeengekomen bedrag van € 5.000,-- overtreffen, antwoord ik u dat de nota van 26 februari 2010 het bedrag betreft dat wij zijn overeengekomen en de nota van 25 januari 2010 de kosten betreft voor de materialen die wij bij [X] op rekening van [geïntimeerde] hebben afgehaald.

[geïntimeerde] zou uit de € 5.000,-- deels de materialen betalen en deels betrof dit arbeidsloon. Ik weet mij niet precies te herinneren wanneer [appellant] en ik [geïntimeerde] hebben gevraagd deze nota’s op te stellen. Evenmin kan ik mij de datum van betaling herinneren. Bij de contante betaling waren [geïntimeerde] , [appellant] en ik aanwezig. Wij bezochten [geïntimeerde] bij hem thuis. Ik weet niet in welke coupures wij hebben betaald. Het totaalbedrag zal minder zijn geweest dan € 8.000,-- omdat de stukadoor ook al door ons was betaald. Het bedrag zal dus lager zijn dan de bedragen vermeld op de nota’s die ik zojuist benoemde. De betaling zal in dezelfde tijd zijn geweest dat wij [geïntimeerde] hebben verzocht om de nota’s. De betaling is contant voldaan voordat wij uit het bouwdepot een betaling van de bank hebben ontvangen.

Nogmaals: het was een vriendendienst. [geïntimeerde] heeft zelf de nota’s ondertekend en de data 29 januari 2010 en 9 maart 2010 daarop gezet om ons te helpen. Dit was niet op ons verzoek. Wij hebben de heer [geïntimeerde] eerst zelf betaald voordat wij een betaling uit het bouwdepot hadden ontvangen omdat [geïntimeerde] betaling wenste. Hij wilde dat geld hebben omdat hij er al geld in had gestoken."

2.5

In hoger beroep heeft [appellante] het volgende verklaard.

"Ons bouwdepot werkte zo dat wij steeds eerst de betalingen moesten doen en pas daarna met facturen geld uit het bouwdepot konden halen. Wij deden de verbouwing namelijk helemaal in eigen beheer. Het was dus niet mogelijk om met een niet-betaalde factuur geld uit het bouwdepot op te halen.

Wij zijn ‘s avonds geld gaan betalen aan [geïntimeerde] , ik denk dat dat op een doordeweekse dag was. Wij waren met zijn drieën en hadden ook ons dochtertje in de Maxi Cosy bij ons. We hebben die avond rond de € 6.200,- contant betaald. We hadden namelijk een prijsafspraak met betrekking tot het werk van € 5.000,-. Daar ging vanaf een bedrag van € 1.800,- dat wij al aan de stukadoor hadden betaald, en er kwam € 3.000,- voor materialen bij. Die betaling was dus in overeenstemming met de gemaakte afspraak. De afspraak was ook dat [geïntimeerde] het werk “op glas” zou zetten. Ik heb er geen verklaring voor dat hij facturen heeft uitgeschreven voor hogere bedragen, waardoor zijn administratie niet klopt. Het geld dat wij hebben betaald, hadden wij contant in een lade liggen. Gedurende de bouw en rond deze betaling hebben wij die voorraad telkens aangevuld door te pinnen en daarnaast was er contant geld uit handel. De bankgegevens daarover heb ik niet meer. Ik heb daar in mijn administratie naar gezocht, maar kon ze niet terugvinden. Het is kostbaar om dergelijke gegevens achteraf bij de bank op te vragen, maar ik ben daar wel toe bereid.

Het klopt dat ik in een brief van 17 juli 2010 heb geschreven dat wij betalingen hebben gedaan overeenkomstig de bedragen exclusief btw in de facturen van 25 januari en 26 februari 2010. Het was de bedoeling om daarbij de data te noemen die [geïntimeerde] op de facturen met de hand had bijgeschreven, dus 28 januari 2010 en 9 maart 2010. Zoals u ziet is het cijfer 28 echter niet goed leesbaar. Dat lijkt op het cijfer 20 — en dat is ook de datum die ik in de brief heb genoemd (20 januari 2010). Feitelijk is die mededeling niet juist, omdat wij in totaal € 6.200,- hebben betaald.

Nadat wij die betaling hadden gedaan, hebben wij beide nota’s aan de bank gestuurd. Die wilde echter nog niet uitbetalen, omdat op die facturen nog niet was vermeld dat ze waren voldaan. Dat heeft [geïntimeerde] vervolgens alsnog op die facturen geschreven. Daarna hebben wij die twee rekeningen samen met andere rekeningen naar de bank gestuurd om het restant van het bouwdepot uitgekeerd te krijgen. Het klopt dat het totaal van die rekeningen op een hoger bedrag uitkwam, dan wat wij uit dat depot nog konden ontvangen.

Het geld dat is betaald, is wel uitgeteld. Dat heeft [appellant] gedaan en ik weet nu niet meer om welke biljetten het ging."

2.6

[appellant] heeft in het voorlopig getuigenverhoor onder meer het volgende verklaard.

"Op vragen van de rechter verklaar ik dat wij de nota’s van 25 januari en 26 februari 2010 contant hebben betaald. We hebben dit betaald uit ons spaargeld. We hadden gelden gespaard in verband met de bouwerij. Je spaart dan geld voor de bouw. Het betreft ook geld van onze privérekening bij de bank. De datum van betaling weet ik niet precies maar ik denk dat de betaling in februari of maart 2010 heeft plaats gevonden. Ik weet dat het op een avond is geweest maar ik herinner mij niet of dat door de week of in het weekend is geweest.

Het is juist dat wij [geïntimeerde] hebben gevraagd de eerder genoemde nota’s op te stellen voor de bank. [appellante] , [geïntimeerde] en ik waren daarbij aanwezig.

Het geld waarmee wij betaald hebben kwam uit de lade. Ik denk niet dat er geld van onze privérekening is gebruikt voor deze betaling. Ik heb voor deze betaling niet gepind. We hebben voordat we de nota’s hebben gekregen al betaald. Ik denk dat we de nota’s pas erna hebben ontvangen. De nota’s hebben wij tegelijkertijd ontvangen. [geïntimeerde] heeft ze toen niet ondertekend. Pas na de betaling heeft hij ze ondertekend.

De ondertekening was nodig vanwege het bouwdepot. Anders waren de facturen niet geldig. Anders zou uit het bouwdepot geen bedrag worden uitgekeerd.

We hebben € 6.200,- op de nota’s contant betaald. Ik wist dat ik € 3.000,-- moest voldoen. Ik wist dit omdat ik voor dit bedrag zelf bouwmateriaal had opgehaald. De € 5.000,-- hadden wij al afgesproken. Daarvan is deels de stukadoor betaald. Het bedrag van de stukadoor is daarvan afgegaan. Zoals ik me herinner moet het zo zijn gegaan dat we eerst de nota’s hebben ontvangen en daarna hebben betaald. Vervolgens zijn de nota's door [geïntimeerde] . ondertekend.

Met de passage waar ik zei dat we hebben betaald voordat we de nota’s hadden ontvangen bedoelde ik: bruikbare nota’s, nota’s die [geïntimeerde] had ondertekend en waarop we een betaling uit het bouwdepot konden verkrijgen.

Het bouwdepot was op, daarom hebben we niet uit het bouwdepot kunnen halen. Er stond onvoldoende geld op. Ik weet niet welk bedrag de bank aan ons heeft uitgekeerd maar het was in ieder geval niet voldoende om de nota’s te betalen. Een bouwdepot werkt aldus: je levert een ondertekende bon in en pas dan zal de bank uitbetalen. Het betrof een pure vriendendienst. Daarom is contant betaald. Anders diende betaald te worden op de rekening van het bedrijf.

Ik weet niet met welke coupures is betaald.

U houdt mij voor of de heer [geïntimeerde] beide nota’s op een en hetzelfde moment heeft verstrekt. Ik moet bij nader inzien verklaren dat ik mij dit niet meer herinner."

2.7

In hoger beroep heeft [appellant] het volgende verklaard.

"Wij deden de verbouwing in eigen beheer. Ik denk dat wij daarom nooit geld uit het bouwdepot konden krijgen als wij niet eerst hadden betaald. Dat waren de regels van de bank. In de loop van de verbouwing hebben wij telkens wat geld gespaard. Meestal hadden wij wel wat contant geld in huis. Dat was ook zo toen ik aan [geïntimeerde] € 6.200,- contant betaalde. Ik heb daar toen niet apart voor hoeven pinnen. Dat bedrag bestond voor € 5.000,- aan werk, waarvan € 1.800,- moest worden afgetrokken vanwege een betaling die wij zelf aan de stukadoor hadden gedaan. Bovendien moesten wij € 3.000,- betalen voor materiaal dat ik via [geïntimeerde] had kunnen ophalen. Ik geloof dat wij ‘s avonds bij hem zijn langsgegaan. Wij waren met z’n drieën en onze kleine dochter. Ik weet nu niet meer welke coupures ik heb betaald. Op dat moment dachten wij niet dat het nodig was dat [geïntimeerde] op de facturen zou schrijven dat deze betaald waren. Dat bleek later wel nodig, omdat de bank anders geen betaling uit het depot wilde doen. Waarom [geïntimeerde] hogere bedragen in de facturen heeft opgenomen dan wij hadden afgesproken, weet ik niet. Uiteindelijk is het totaal van deze facturen niet door de bank uitbetaald, omdat er alleen nog een restant in het depot zat van een lager bedrag. Ik weet niet meer hoeveel dat was.

Mr. Van Beilen houdt mij voor een overzicht van de bank dat is gevoegd als op een na laatste pagina bij de memorie van grieven. Daaruit blijkt dat het wel mogelijk was om door de bank rechtstreeks nota’s aan derden te betalen: betalingen aan derden konden uitsluitend op basis van nota’s worden gedaan. Ik snap dat niet; bij ons werkte het zo niet. Wij hebben alles steeds voorgeschoten. In totaal was dat ongeveer € 100.000,-, maar dat is betaald over een periode van drie á vier jaar. Door wat handel te doen spaarden wij telkens wat bij en ook van de betalingen uit het depot konden wij zelf weer nieuwe betalingen doen. Bijna alle nota’s zijn in die periode door ons contant betaald.

In de conclusie van dupliek onder punt 38 wordt opgemerkt dat wij niet € 6.200,- maar € 7.705,- contant hebben betaald. Dat is in overeenstemming met een mededeling die wij een paar jaar eerder aan de deurwaarder hebben gedaan. Met die mededeling wilden wij alleen duidelijk maken dat die twee facturen waren betaald. Feitelijk klopt het bedrag echter niet, omdat wij volgens afspraak € 6.200,- hebben betaald."

2.8

Bij de beoordeling van deze bewijsmiddelen stelt het hof voorop dat het tegenbewijs bij een wettelijk vermoeden als het onderhavige moet bestaan uit het bewijs van het tegendeel. De rechter is immers op grond van de wet verplicht als waar aan te nemen dat de facturen zijn voldaan en is pas van die verplichting ontslagen als naar zijn overtuiging vaststaat dat deze betalingen feitelijk niet hebben plaatsgevonden. Het hof overweegt als volgt.

2.9

Vast staat dat [appellant] (al dan niet in het gezelschap van [appellante] ) medio maart 2010 op een avond bij [geïntimeerde] langs is gegaan en dat [geïntimeerde] bij die gelegenheid op twee vooraf door hem opgestelde facturen met willekeurige data heeft geschreven dat deze waren voldaan. De vraag die ter beantwoording voorligt, is of dat feitelijk juist was. Wat dat aangaat spreken partijen elkaar tegen: enerzijds verklaart [geïntimeerde] dat hij slechts heeft getekend om zijn opdrachtgevers de gelegenheid te geven geld uit het depot te halen om de betaling vervolgens te kunnen doen. Hij wordt hierin gesteund door zijn broer, die deze avond weliswaar niet aanwezig was, maar één en ander heeft afgeleid uit gesprekken die hij onmiddellijk nadien (kort voor zijn verjaardag) met zijn broer heeft gevoerd en waarover hij uit eigen wetenschap heeft kunnen verklaren; anderzijds verklaren [appellante] en [appellant] dat zij voorafgaand aan de eerder genoemde bijeenkomst wel degelijk contante betalingen hebben verricht.

2.10

Er zijn geen bijkomende omstandigheden die afbreuk kunnen doen aan de geloofwaardigheid van de verklaringen van [geïntimeerde] en zijn broer. Dat geldt niet voor de verklaringen van [appellante] en [appellant] en de stukken waarop zij zich beroepen. Uit hun verklaringen volgt immers evenzeer dat [geïntimeerde] in strijd met de waarheid heeft verklaard dat de op de facturen vermelde bedragen aan hem zijn voldaan: het totaal van die facturen beliep naar hun zeggen inclusief de evenmin betaalde btw ongeveer € 3.000,- meer dan hetgeen contant werd betaald. Dat feit op zichzelf doet al in hoge mate afbreuk aan het wettelijke vermoeden van betaling. [appellante] en [appellant] hebben op 17 juli 2010 bovendien zelf in strijd met de waarheid (ook hun eigen versie daarvan) schriftelijk verklaard betalingen te hebben gedaan overeenkomstig de in de facturen gemelde bedragen - een standpunt dat zij ook in deze procedure hebben ingenomen (conclusie van dupliek in conventie onder 38). Daar komt bij dat de verklaring die zij voor de gang van zaken aanvoeren geen steun vindt in de bankvoorwaarden, voor zover daarvan is gebleken. Hun standpunt is steeds geweest dat voor onbetaalde nota's geen uitkeringen uit het depot konden worden gedaan. Blijkens de door hen overgelegde brochure 'Hypotheken Eigen woning Hypotheek' (productie. 2 bij Memorie van Grieven) en het formulier 'Opname bouwdepot' was dat echter wel mogelijk. Het ligt bij dit alles ook in het algemeen niet voor de hand om eerst contante betalingen te doen en pas geruime tijd nadien te vragen om bewijs van die betaling. Een verklaring voor de door het hof geconstateerde tegenstrijdigheid hebben [appellanten] niet gegeven. [appellante] ten slotte, heeft geen gevolg gegeven aan de door haar uitgesproken bereidheid om alsnog bij de bank stukken op te vragen waaruit de beweerdelijk door haar en [appellant] indertijd gedane pinopnames blijken. Met het oog daarop is althans na de enquête geen akte of memorie meer gevraagd. Dat die toezegging niet uitvoerbaar was, is niet gesteld of gebleken. Haar verklaring dat de contante betalingen deels met gepind geld zijn gedaan, staat bovendien op gespannen voet met de verklaring van [appellant] daarover. Een en ander leidt tot de conclusie dat er als vaststaand van moet worden uitgegaan dat de contante betalingen waar [appellanten] zich op beroepen niet zijn gedaan.

3 De conclusie

3.1

De conclusie luidt dat de grieven I, II, III, V en VI van [appellanten] falen. Hoewel grief IV uitgaat van een juist standpunt (dat door de kantonrechter niet is miskend), kan dat [appellanten] niet baten. Deze grief slaagt dus evenmin. Ook grief 2 ( [geïntimeerde] ) kan niet tot vernietiging van het bestreden vonnis leiden. Grief 1 daarentegen treft wel doel. Dat betekent dat de loonvordering van in hoofdsom € 8.244,32 alsnog geheel dient te worden toegewezen.

3.2

[appellanten] zullen zowel in het principaal appel als in het incidenteel appel als de (overwegend) in het ongelijk gestelde partijen in de proceskosten worden verwezen. Er bestaat onvoldoende aanleiding de beslissing ter zake van de proceskosten in eerste aanleg te vernietigen. Ook in zoverre faalt grief VI.

3.3

De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde] in het principaal appel zullen worden vastgesteld op:

- explootkosten

0,00

- griffierecht

683,-

totaal verschotten

683,-

en voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief: III

2 punten x € 1.185,-

2.370,-

3.4

De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde] in het incidenteel appel zullen worden vastgesteld op:

- explootkosten

0,00

- griffierecht

0,00

totaal verschotten

0,00

en voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief: III

0.5 punt x € 1.185 ,-

592,50,-

4 De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:

vernietigt het vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Noord Nederland, locatie Leeuwarden, van 5 juli 2013 voor zover daarbij [appellanten] hoofdelijk zijn veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde] van € 14.076,31, te vermeerderen met de rente over € 11.576,31 vanaf 24 juni 2010 en over € 2.500 - vanaf 6 Juli 2012, en doet in zoverre opnieuw recht;

veroordeelt [appellanten] hoofdelijk tot betaling aan [geïntimeerde] van € 19.820,63, te vermeerderen met de rente over € 11.576,31 vanaf 24 juni 2010 tot aan de dag der algehele voldoening en over € 8.244,32,- vanaf 6 juli 2012 tot aan de dag der algehele voldoening;

bekrachtigt het vonnis voor het overige;

veroordeelt [appellanten] in de kosten van het hoger beroep, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] wat betreft het principaal appel vastgesteld op € 2.370,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en op € 683,- voor verschotten, en wat betreft het incidenteel appel vastgesteld op € 592,50,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en op nihil voor verschotten;

wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit arrest is gewezen door mr. M.W. Zandbergen, mr. M.M.A. Wind en mr. B.J.H. Hofstee

en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken

op dinsdag 5 juli 2016.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature