Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Militair terrein Den Helder. Verkeersregeling als voorwaarde bij toegangsverbod. Handhaving ter zake.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



parketnummer:

datum uitspraak: 19 januari 2010

TEGENSPRAAK

ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM

PROMIS

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Alkmaar, sector kanton, locatie Den Helder van 12 juni 2007 in de strafzaak onder parketnummer van het openbaar ministerie

tegen

[verdachte],

geboren te [plaats] op [datum],

adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 12 juni 2007 en op de terechtzittingen in hoger beroep van 27 februari 2009, 14 december 2009 en 5 januari 2010.

Bij interlocutoir arrest van 13 maart 2009 heeft het hof de verdachte ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep en voorts het gesloten onderzoek heropend teneinde nader onderzoek te doen verrichten.

Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:

"zij op of omstreeks 31 mei 2006 in de gemeente Den Helder te omstreeks 11.46 uur zonder daartoe gerechtigd te zijn zich heeft bevonden op het terrein van de Nieuwe Marinehaven, zulks terwijl de toegang op een voor haar blijkbare wijze, door de aldaar geplaatste borden met - onder meer - het opschrift: "Militair terrein. Verboden toegang behalve met toestemming van de rechthebbende. Aan de toestemming is in elk geval de voorwaarde verbonden dat de op dit terrein geldende regels met betrekking tot het verkeer, in acht worden genomen. Bij handelen in strijd met deze regels kan proces-verbaal worden opgemaakt" en "Op dit terrein zijn de bepalingen van de Wegenverkeerswetgeving van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat: de maximum snelheid 50 km/uur is;" door de rechthebbende verboden is, immers heeft zij, verdachte binnen de bebouwde kom als bestuurder vaneen motorvoertuig (personenauto) op de voor het militair verkeer openstaande weg de Noord Voorlandweg op de Nieuwe Marinehaven gereden met een snelheid van 65 kilometer per uur in elk geval de aldaar voor dat motorvoertuig geldende toegestane maximumsnelheid van 50 kilometer per uur heeft overschreden".

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest het hof deze verbeterd. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.

Feiten waar het hof van uitgaat

Het terrein van de Marinehaven, ook wel genoemd: "Nieuwe Haven"1, te Den Helder betreft een militair terrein. Bedoeld terrein is niet voor iedereen toegankelijk2. Het terrein is geheel omgeven door water. Er zijn twee ingangen tot het terrein, via de vice-admiraal Moormanbrug en de Oostoeverweg, waar toegangscontroles worden verricht door personeel van het Marine Beveiligingkorps3. Slechts op vertoon van een geldige toegangspas van Defensie dan wel -na controle van de identiteit - met een tijdelijk toelatingsbewijs wordt men toegelaten4. Op de Marinehaven werken ruim 7.400 personen, burgers en militairen5. Op het gehele terrein geldt een maximumsnelheid van 50 kilometer per uur. Bij de ingangen van de Marinehaven staan borden waarop onder meer de volgende tekst is vermeld:

"Militair terrein. Verboden toegang behalve met toestemming van de rechthebbende. Aan de toestemming is in elk geval de voorwaarde verbonden dat de op dit terrein geldende regels met betrekking tot het verkeer, in acht worden genomen. Bij handelen in strijd met deze regels kan proces-verbaal worden opgemaakt" en

"Op dit terrein zijn de bepalingen van de verkeerswetgeving van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat: de maximum snelheid 50 km/uur is" .6

De verdachte is als burger werkzaam op de Marinehaven7. Op 31 mei 2006, omstreeks 11.46 uur, hebben opsporingsambtenaren geconstateerd dat de verdachte op de Noord Voorlandweg op de Nieuwe Marinehaven, binnen de als zodanig aangeduide bebouwde kom, als bestuurder van een motorvoertuig (een personenauto), te hard heeft gereden. De gemeten snelheid was 68 km per uur, de werkelijke (gecorrigeerde) snelheid betrof 65 km per uur, zodat de toegestane maximumsnelheid van 50 km per uur met 15 km per uur is overschreden. De Noord Voorlandweg is een weg, gelegen op een militair terrein als bedoeld in artikel 1 lid 1 c van de Verkeersregeling Defensie nr. CWW 89 /128 d.d. 29 november 19938.

Nadere overwegingen omtrent de gevoerde verweren

1. Ten aanzien van het beroep op rechtsongelijkheid en het gelijkheidsbeginsel

De verdachte heeft aangevoerd -zakelijk weergegeven- dat door verschillende handhavingsregimes sprake is van rechtsongelijkheid. Immers, in het geval waarin een (geringe) snelheidsovertreding is begaan op de voor het openbaar verkeer openstaande weg geschiedt de handhaving via de zogenoemde Wet Mulder administratiefrechtelijk, terwijl het begaan van dezelfde overtreding op een militair terrein leidt tot een strafrechtelijke vervolging.

De advocaat-generaal heeft dit standpunt gemotiveerd bestreden en daartoe onder meer aangevoerd dat hier geen sprake is van gelijke gevallen.

Het hof is van oordeel dat van rechtsongelijkheid of schending van het gelijkheidsbeginsel geen sprake is. Het hof komt tot dit oordeel op grond van het navolgende.

Het terrein van de Marinehaven te Den Helder betreft een militair terrein. De vraag is vervolgens of wegen die gelegen zijn op dit militaire terrein, openstaan voor het openbaar verkeer. Voor de beantwoording van de vraag of een weg het karakter heeft van een voor het openbaar verkeer openstaande weg in de zin van artikel 1, eerste lid, onder b van de Wegenverkeerswet 1994 , is beslissend of die weg feitelijk voor het openbaar verkeer openstaat9. Nu toegang tot de Marinehaven slechts wordt verleend op vertoon van een zogenoemde defensiepas dan wel, na identiteitscontrole, van een toegangscontrolekaart, is geen sprake van een voor het openbaar verkeer openstaande weg als bedoeld in voormeld artikel. De wegenverkeerswetgeving die geldt voor de voor het openbaar verkeer openstaande wegen is op het Marinehaven terrein om die reden dus niet van kracht.

Aan het verlenen van toegang tot een particulier terrein mogen voorwaarden worden gesteld door de rechthebbende, zo heeft de Hoge Raad in het verleden meermalen beslist (zie onder meer HR 23 maart 1925, NJ 1925, blz. 718, HR 10 maart 1930, NJ 1930, blz. 577, R 30 september 1975, LJN: AB6467 en HR 11 oktober 1983, LJN: AC2132). Een toegangsverbod kan derhalve absoluut of voorwaardelijk van aard zijn. Anders dan in de zogeheten Amsterdamse Bos arresten (HR 6 november 1962, NJ 1963, 57 en HR 7 mei 1963, NJ 1964, 158) waarnaar de verdachte heeft verwezen, is daarbij ook het vaststellen van een maximumsnelheid toegestaan, omdat in het ter berechting voorliggende geval -gelijk hiervoor door het hof is vastgesteld- geen sprake is van voor het openbaar verkeer openstaande wegen.

In het onderhavige geval is het ministerie van Defensie de rechthebbende op dit terrein. De minister van Defensie is beheerder van militaire terreinen en heeft met het oog op die terreinen regels gesteld in de Verkeersregeling Defensie. Daarin zijn bevoegdheden aan lokale autoriteiten geattribueerd. Deze regels zijn aan hen die het terrein betreden kenbaar gemaakt door borden die geplaatst zijn bij de ingangen, zoals hiervoor onder de feiten is vermeld.

De gestelde voorwaarde, kort gezegd inhoudende dat men de maximumsnelheid van 50 km per uur niet overschrijdt, is naar het oordeel van het hof niet alleen helder en ondubbelzinnig geformuleerd, maar ook naar zijn inhoud eenvoudig. Het is voor degene aan wie onder deze voorwaarde toegang tot het terrein is verleend eenvoudig en objectief vaststelbaar of door hem de gestelde voorwaarde wordt overtreden; met het enkel acht slaan op de in of aan zijn voertuig aangebrachte snelheidsmeter kan door hem worden volstaan. De gestelde voorwaarde is voorts kenbaar voor eenieder die zich op het terrein begeeft, door de tekst op bedoelde borden.

Door overtreding van de gestelde voorwaarde is degene aan wie voorwaardelijk toestemming is verleend het militaire terrein te betreden, niet langer gerechtigd zich op het terrein te bevinden en is de overtreding van het bepaalde in artikel 461 Wetboek van Strafrecht daardoor gegeven. Daaraan doet niet af, dat de verdachte na overtreding van de maximumsnelheid niet aanstonds door of namens de rechthebbende van het terrein is verwijderd, zoals door de verdachte ten verwere is aangevoerd. Immers, overtreding van een (al dan niet voorwaardelijk) toegangsverbod impliceert in het algemeen niet het ontstaan van een verplichting aan de zijde van de rechthebbende tot verwijdering van degene die het toegangsverbod heeft overtreden. Daarbij komt, dat door staandehouding de overtreding niet voortduurde, met gevolg dat de verdachte in beginsel weer gerechtigd was zich op het terrein te bevinden.

Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, in onderling verband beschouwd, is het hof van oordeel dat geen sprake is van een gelijke situatie waar het gaat om een snelheidsovertreding, begaan met een voertuig op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, dan wel op een andere weg gelegen op een militair terrein, alwaar de Wegenverkeerswet 1994 niet van toepassing is. Het enkele feit dat een en dezelfde gedraging in het ene geval een administratiefrechtelijke en in het andere geval een strafrechtelijke normschending oplevert brengt niet mee dat daardoor die gevallen rechtens relevant gelijk zijn. Van een rechtsongelijkheid of schending van het gelijkheidbeginsel is dan ook geen sprake.

2. Andere handhavingsmogelijkheden

De verdachte heeft zich er voorts op beroepen dat de rechthebbende op het terrein (ook) andere handhavingsmogelijkheden ter beschikking stonden, namelijk via de Verkeersregeling Defensie die ten aanzien van burgers verwijst naar het Burgerlijk Ambtenaren Reglement Defensie (BARD). Volgens de mening van de verdachte had de rechthebbende op het terrein op basis van het BARD administratief tegen de verdachte dienen op te treden.

De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld - zakelijk weergegeven- dat handhaving van de gestelde regels ten aanzien van militairen plaatsvindt via het Wetboek van Militair Strafrecht, maar dat deze regeling geen strafrechtelijke handhavingsmogelijkheden biedt ten aanzien van burgers. Dat de werkgever de mogelijkheid heeft tot het disciplinair straffen van een werknemer staat los van de strafrechtelijke keten, aldus de advocaat-generaal.

Het hof oordeelt als volgt. Het BARD kent de mogelijkheid voor de rechthebbende om administratiefrechtelijk tegen de werknemer op te treden en aan deze disciplinaire straffen op te leggen. Deze, voor de werkgever openstaande, administratiefrechtelijke mogelijkheid regardeert het openbaar ministerie echter niet. Dit laat voorts onverlet dat er op grond van die regeling noch anderszins een verplichting bestaat voor de rechthebbende om de door haar gestelde regels op basis van die regeling te handhaven. In de tekst van de Verkeersregeling Defensie is immers (onder het kopje "handhaving") vermeld: "Ten aanzien van de burgerambtenaren kan (cursivering hof) handhaving van de verkeersvoorschriften plaatsvinden via het Burgerlijk Ambtenaren Reglement Defensie". Daarbij is het een kwestie van appreciatie welke handhavingsmogelijkheid de voorkeur verdient, of met andere woorden, welke sanctie als zwaarder wordt ervaren. Het hof zal daarin niet treden, nu als uitgangspunt heeft te gelden dat het aan de rechthebbende is om al dan niet volgens de administratieve weg tegen de verdachte op te treden en het voorts aan het openbaar ministerie, als 'dominus litis' (heer van het proces), vrij staat strafvervolging in stellen -voor zover hier van belang- ter zake van overtreding van artikel 461 van het Wetboek van Strafrecht. Die bevoegdheid is naar het oordeel van het hof ook niet gebruikt voor een ander doel dan waarvoor deze is gegeven, namelijk de wetshandhaving. Voor zover de verdachte zich met haar betoog bedoelt te beroepen op misbruik van bevoegdheid dan wel willekeur, is daarvan naar het oordeel van het hof dan ook geen sprake.

3. Ongeoorloofd verschil tussen burger en militair

De verdachte heeft voorts gesteld dat op deze wijze ongeoorloofd verschil wordt gemaakt tussen burgers - waarbij na overtreding een strafrechtelijke sanctie volgt - en militairen - die via het wetboek van militair strafrecht worden gestraft.

Nu het, zoals reeds uiteengezet, een rechthebbende in beginsel vrij staat voorwaarden te stellen aan het verlenen van toegang tot het eigen, niet-openbare, terrein en de gedraging in de uitwerking voor zowel militairen als burgers gelijk is, is naar het oordeel van het hof van een ongeoorloofd onderscheid geen sprake.

4. De geplaatste borden zijn in strijd met de voorschriften

De verdachte heeft voorts gesteld dat de geplaatste borden in strijd zijn met de voorschriften.

Naar het oordeel van het hof is sprake van een zichtbaar geplaatst bord met daarop een duidelijk leesbare tekst, zoals vereist in de bijlage bij de Verkeersregeling Defensie. Het verweer wordt dan ook verworpen.

5. De bevoegdheid om op grond van artikel 461 Sr te straffen had vooraf duidelijk moeten worden gemaakt.

Volgens de verdachte had de bevoegdheid om op grond van artikel 461 Sr te straffen -het hof begrijpt: de bevoegdheid van de officier van justitie tot het instellen van strafvervolging) op voorhand duidelijk moeten worden gemaakt.

De advocaat-generaal heeft primair aangevoerd dat een ieder wordt geacht de wet te kennen, en subsidiair dat de geplaatste borden nu juist duidelijk maken dat alleen toegang wordt verleend aan bestuurders van voertuigen onder de voorwaarde dat die zich niet schuldig maken aan een snelheidsovertreding.

Het hof verwerpt het door de verdachte gevoerde verweer op de gronden die de advocaat-generaal heeft genoemd.

6. Transactiebevoegdheid

De verdachte heeft er ten slotte op gewezen dat op militair terrein de transactiebevoegdheid van de Koninklijke Marechaussee zich alleen uitstrekt tot degenen die de militaire status bezitten.

Voor zover de verdachte hiermee bedoelt te betogen dat aan haar ten onrechte een transactie is aangeboden, faalt dat verweer, reeds omdat de transactie aan de verdachte is aangeboden door de officier van justitie en niet door leden van de Koninklijke Marechaussee.

Bewezenverklaarde

Gelet op de redengevende feiten en omstandigheden zoals genoemd in de hiervoor in de noten aangehaalde bewijsmiddelen en overwegingen van het hof, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

zij op 31 mei 2006 in de gemeente Den Helder omstreeks 11.46 uur zonder daartoe gerechtigd te zijn zich heeft bevonden op het terrein van de Nieuwe Marinehaven, zulks terwijl de toegang op een voor haar blijkbare wijze, door de aldaar geplaatste borden met - onder meer - het opschrift: "Militair terrein. Verboden toegang behalve met toestemming van de rechthebbende. Aan de toestemming is in elk geval de voorwaarde verbonden dat de op dit terrein geldende regels met betrekking tot het verkeer, in acht worden genomen. Bij handelen in strijd met deze regels kan proces-verbaal worden opgemaakt" en "Op dit terrein zijn de bepalingen van de verkeerswetgeving van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat: de maximum snelheid 50 km/uur is" door de rechthebbende verboden is, immers heeft zij, verdachte binnen de bebouwde kom als bestuurder van een motorvoertuig (personenauto) op de voor het militair verkeer openstaande weg de Noord Voorlandweg op de Nieuwe Marinehaven gereden met een snelheid van 65 kilometer per uur.

Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.

Het bewezenverklaarde levert op:

zonder daartoe gerechtigd te zijn, zich op eens anders grond waarvan de toegang op een voor haar blijkbare wijze door de rechthebbende is verboden, bevinden.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De kantonrechter te Den Helder heeft de verdachte voor het tenlastegelegde veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 50,- subsidiair 1 dag hechtenis.

Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de kantonrechter is opgelegd.

Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.

Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.

De verdachte was gerechtigd een auto te besturen op het militair terrein aan de Marinehaven Den Helder, op voorwaarde dat de ter plaatse geldende maximumsnelheid niet zou worden overschreden. Door deze snelheid te overschrijden was de verdachte niet langer gerechtigd zich op bedoeld terrein te bevinden. Op dergelijk gedrag is naar het oordeel van het hof een geldboete zoals door de kantonrechter is opgelegd in beginsel passend en geboden. Gelet op het principiële karakter dat door de verdachte uitdrukkelijk aan de zaak is toegekend zal het hof echter een geldboete opleggen die de cassatiegrens overschrijdt, opdat de verdachte de bevoegdheid toekomt beroep in cassatie in te stellen tegen dit arrest. In aanmerking genomen dat de verdachte blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 25 november 2009 niet eerder en ook niet nadien strafrechtelijk is veroordeeld en voorts gelet op het tijdsverloop, acht het hof, alles afwegende, een geheel voorwaardelijke geldboete van na te melden hoogte passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24c en 461 van het Wetboek van Strafrecht .

Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

Beslissing

Het hof:

Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.

Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezenverklaarde omschreven.

Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij.

Verklaart dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.

Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een geldboete van € 251,00 (tweehonderdeenenvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 5 (vijf) dagen.

Bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Stelt daarbij de proeftijd vast op 1 (één) jaar.

Dit arrest is gewezen door de vijfde meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R. Veldhuisen, mr. C.N. Dalebout en mr. M.E.A. Wildenburg, in tegenwoordigheid van mr. M.S. de Boer, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 19 januari 2010.

Mr. Wildenburg is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

1 Een geschrift, bestaande uit een toelichting op de verkeerssituatie op de Nieuwe Haven te Den Helder door [persoon].

2 Verklaring van de verdachte ter zitting in hoger beroep op 27 februari 2009.

3 Een proces-verbaal met nummer, gedateerd 20 juni 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2], inhoudende de verklaring van [verbalisant 1], bladnummers 2 en 3.

4 Zie noot 1 en de verklaring van de verdachte ter zitting in hoger beroep op 27 februari 2009.

5 Zie noot 1.

6 zie het proces-verbaal genoemd in noot 3, bladnummer 2.

7 Verklaring van de verdachte ter zitting in hoger beroep op 27 februari 2009.

8 Zie het proces-verbaal genoemd in noot 3, bladnummer 1.

9 HR 12 januari 1982, NJ 1983, nr. 244


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature