Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

bewijs

huisvredebreuk

Uitspraak



RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD

Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer

Parketnummers: 07.607275-08 en 07.607348-08 (gev.ttz.) (P)

Datum: 29 september 2009

Vonnis in de zaak van:

het openbaar ministerie

tegen

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],

wonende te [plaats], [adres].

ONDERZOEK VAN DE ZAAK

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. Het onderzoek heeft plaatsgevonden op de openbare terechtzitting van 15 september 2009. Tegen de niet verschenen verdachte is verstek bevolen.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie

mr. M. Kamper.

TENLASTELEGGING

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaardingen van 24 augustus 2009.

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:

Parketnummer 07.607275-08:

1.

Hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van [datum] tot en met [datum] in de gemeente [plaats] wederrechtelijk vertoevende in een besloten lokaal gelegen aan de [adres] en in gebruik bij [slachtoffer], althans bij een ander of anderen dan bij verdachte, zich niet op de vordering van of vanwege de rechthebbende aanstonds heeft verwijderd;

2.

Hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van [datum] tot en met [datum] in de gemeente [plaats] opzettelijk en wederrechtelijk een blokhut/tuinhuis (gelegen aan de [adres]), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;

Parketnummer 07.607348-08:

1.

Hij op of omstreeks [datum] in de gemeente [plaats] [slachtoffer] (medewerkster bij het [naam ]) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd: “Niks agressief, ik sla je straks in elkaar”en/of “Ik heb je gewaarschuwd he, ik maak je dood”en/of “Ik zal je moeten vermoorden”en/of “Ik ga je vermoorden”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;

2.

Hij op of omstreeks [datum] in de gemeente [plaats] [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een houten stoel gepakt en/of die stoel dreigend boven zijn, verdachtes, hoofd getild en/of gehouden en/of met die stoel (boven verdachtes hoofd) zwaaiende bewegingen gemaakt naar, althans in de richting van, die [slachtoffer];

3.

Hij op of omstreeks [datum] in de gemeente [plaats] opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer] – sociaal werker bij de stichting [naam stichting] – ), (met kracht) met zijn, verdachtes, lichaam tegen het lichaam van die [slachtoffer] heeft geduwd waardoor of waarna die [slachtoffer] tegen een muur viel of terechtkwam, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;

4.

Hij op of omstreeks [datum] in de gemeente [plaats] opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]), meermalen, althans eenmaal, (met kracht) tegen of op haar gezicht, althans haar hoofd, heeft gestompt en/of geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.

De rechtbank nummert de bij dagvaarding met parketnummer 07.607275-08 onder 1 en 2 ten laste gelegde en de bij dagvaarding met parketnummer 07.607348-08 onder 1 tot en met 4 ten laste gelegde feiten als de feiten 1 tot en met 6.

VOORVRAGEN

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

BEWIJS

A. Vaststaande feiten

Ten aanzien van de ten laste gelegde feiten stelt de rechtbank de navolgende feiten vast.

Feiten 1 en 2:

Op [datum] wordt door [slachtoffer] aangifte gedaan van diefstal en vernieling vanuit haar blokhut/tuinhuis, welke staat op het volkstuinencomplex aan de [adres] te [plaats].

Zij verklaart dat de heer [naam] (die kennelijk ook een tuinhuis heeft op voornoemd volkstuinencomplex) op [datum] ziet dat de deur van haar blokhut openstaat. De heer [naam] heeft volgens aangeefster naar binnen gekeken bij de blokhut en gezien dat daar een man op de grond ligt. Op het moment dat de heer [naam] zegt dat hij de politie gaat bellen, vertrekt de man.

Aangeefster verklaart dat zij, nadat de heer [naam] telefonisch contact met haar heeft opgenomen, samen met de heer [naam] polshoogte gaat nemen bij haar blokhut en dat zij dan een grote zwijnenstal aantreft en de indruk krijgt dat haar blokhut al voor langere tijd wordt gebruikt door de man die door de heer [naam] is aangetroffen.

Uit het proces-verbaal van bevindingen volgt dat het de verbalisanten ambtshalve bekend is dat verdachte zich veelvuldig ophoudt in de directe omgeving van het volkstuinencomplex aan de [adres] te [plaats]. Uit dit proces-verbaal volgt tevens dat verbalisanten op [datum] naar het volkstuinencomplex gaan. Wanneer zij ter plaatse aankomen en de deur van de blokhut van aangeefster openen, zien zij een man op de grond liggen. Wanneer de man hun richting opkijkt, herkennen zij verdachte.

Daags nadat verdachte is aangehouden gaat een verbalisant samen met aangeefster naar de blokhut en daar constateert aangeefster dat de drempel van de deur en een asbak zijn vernield. Aangeefster geeft voorts aan dat een aantal goederen, welke in de blokhut liggen, niet haar eigendom zijn en de jas wordt door de verbalisant herkend als zijnde de jas van verdachte.

Feiten 3 en 4:

Op [datum] wordt door [slachtoffer], medewerkster van het [naam ], aangifte gedaan van bedreiging door verdachte. Zij verklaart tevens getuige te zijn geweest van een incident tussen verdachte en de heer [slachtoffer].

Op diezelfde datum wordt [getuige] als getuige gehoord en wordt door de heer [slachtoffer] aangifte gedaan van bedreiging door verdachte.

Feit 5:

Op [datum] wordt tevens door [slachtoffer] aangifte gedaan van mishandeling door verdachte. Daags daarna wordt [getuige] als getuige hiervan gehoord.

Feit 6:

[slachtoffer] doet op [datum] aangifte van mishandeling door een man.

Op [datum] wordt [getuige], werkzaam bij [naam], als getuige gehoord.

B. Het standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft aangevoerd dat hetgeen aan verdachte onder 1 tot en met 6 ten laste is gelegd wettig en overtuigend bewezen kan worden.

Zij heeft daartoe voor wat betreft het onder 1 ten laste gelegde gewezen op de verklaringen van aangever, verdachte en de verklaring van de getuige.

Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft zij gewezen op de aangifte en het proces-verbaal van bevindingen.

Ten slotte heeft ter zake het onder 3 tot en met 6 ten laste gelegde gewezen op de aangiftes en de getuigenverklaringen.

C. Overwegingen van de rechtbank

De rechtbank overweegt ten aanzien van het ten laste gelegde het volgende.

Feit 1

Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde overweegt de rechtbank dat uit de zich in het dossier bevindende stukken niet blijkt dat verdachte door of vanwege de rechthebbende is gevorderd zich aanstonds te verwijderen. Wel is verdachte de bewuste blokhut wederrechtelijk binnengedrongen, doch dat is niet ten laste gelegd. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verdachte van het onder 1 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.

Feit 2

Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde overweegt de rechtbank dat uit de zich in het dossier bevindende stukken niet kan komen vast te staan dat het verdachte is geweest die het tuinhuis van aangeefster heeft vernield, zodat verdachte van het onder 2 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.

Feiten 3 en 4

Uit de aangifte blijkt dat verdachte alleen overdag in de dagopvang komt en dan geen gebruik mag maken van het ontbijt. Aangeefster ziet dat verdachte toch aan het eten is in de keuken spreekt hem daarop aan. Later die dag hoort zij verdachte schreeuwen naar een persoon die tevens op de dagopvang verblijft, de heer [slachtoffer]. Zij ziet dat verdachte een houten stoel in zijn beide handen heeft en deze voor zijn bovenlichaam houdt. Aan de houding en bewegingen ziet zij dat verdachte deze stoel naar de heer [slachtoffer] wil gooien. Zij zegt tegen de heer [slachtoffer] dat hij de keuken moet verlaten en ziet dan dat verdachte de stoel op de grond gooit.

Zij verklaart dat verdachte op haar af komt lopen en tegen haar zegt: ”Ik heb jou gewaarschuwd hè! Ik maak je dood!” en vervolgens: “Wat kijk je mij nou aan? Ik zal je moeten vermoorden” of “Ik ga je vermoorden”. Zij verklaart zich bang en bedreigd te hebben gevoeld.

De verklaring van aangeefster wordt ondersteund door de verklaring van [getuige] .

De verklaring van aangeefster wordt, voor wat betreft het incident tussen verdachte en de heer [slachtoffer], ondersteund door de verklaring van [slachtoffer] zelf. Hij verklaart dat verdachte ruzie met hem zocht en dat verdachte op een gegeven moment een stoel pakt, deze boven zijn hoofd houdt en dreigde de stoel op het hoofd van aangever te slaan.

Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het onder 3 en 4 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.

Feit 5

Nu uit de aangifte niet blijkt dat aangeefster pijn of letsel heeft ondervonden van de duw die verdachte haar zou hebben gegeven (zij verklaart slechts ontzettend te zijn geschrokken van zijn agressieve gedrag), is de rechtbank van oordeel dat verdachte van het onder 5 ten laste gelegde feit dient te worden vrijgesproken.

Feit 6

Aangeefster verklaart dat zij op [datum] op het perron van het station in [plaats] stond te wachten op de trein. Zij verklaart dat zij alleen op het perron stond en dat er op een gegeven moment een man aan komt lopen die aan het schreeuwen is en op haar erg agressief overkomt. Zij geeft een signalement van de man, waarbij zij onder meer opmerkt dat hij een bruin T-shirt droeg en een blauwe trainingsbroek. Op een gegeven moment ziet zij dat de man in dreigende houding voor haar komt staan, zijn rechterhand opheft en doet alsof hij wil slaan. Zij probeert de man af te weren en voelt vervolgens een harde klap aan de rechterkant van haar hoofd, waardoor zij pijn voelt. Zij ziet de man wegrennen naar de trap en rent achter de man aan. Zij roept dan naar drie conducteurs die beneden aan de trap staan dat ze de man tegen moeten houden en de politie moeten bellen. De man rent echter weg en aangeefster loopt uiteindelijk, nadat zij boos tegen de conducteurs zegt: “Hadden jullie je handen niet uit jullie zakken kunnen halen, jullie hoorden mij toch schreeuwen?“, weer het perron op.

Zij verklaart vervolgens dat één van de conducteurs achter haar aan komt lopen en haar vertelt dat de man die wegrende [naam] heette.

De verklaring van aangeefster wordt ondersteund door de verklaring van de [getuige], in die zin dat hij verklaart dat hij geschreeuw hoort en vervolgens een voor hem bekende zwerver en een vrouw van de trap af ziet komen, waarbij hij de vrouw hoort roepen: “Waarom doen jullie niets?”. Later hoort hij dat de zwerver [verdachte] heet.

Hij verklaart voorts dat de vrouw overstuur was en dat hij ziet dat de vrouw weer terug de trap op gaat richting het perron. Hij verklaart dat hij achter haar aan is gegaan en uiteindelijk tegen haar heeft gezegd dat, indien ze aangifte wilde doen, ze moest zeggen dat het om [verdachte] ging. [getuige] geeft een omschrijving van [verdachte], waarbij hij onder meer aangeeft dat [verdachte] een bruin T-shirt en een blauwe trainingsbroek droeg.

De rechtbank stelt vast dat de [getuige] niet heeft gezien dat verdachte aangeefster een klap heeft gegeven. De rechtbank stelt echter vast dat, gelet op de verklaringen van aangeefster en de [getuige], de man die aangeefster in haar verklaringen omschrijft als de man die haar de klap heeft gegeven, geen andere man dan verdachte kan zijn. De rechtbank overweegt daarbij dat de omschrijvingen die aangeefster en [getuige] geven van de man in ieder geval qua kleding overeenkomen. Voorts ziet aangeefster de man direct na de klap wegrennen naar de trap, waarna zij direct achter de man aanrent. [getuige] verklaart geschreeuw te hebben gehoord, waarna hij de man en de vrouw kort achter elkaar de trap af ziet komen rennen.

De rechtbank is mitsdien van oordeel dat er voldoende wettig bewijs voorhanden is en is voorts van oordeel dat, mede gelet op het feit dat er geen aanleiding is te twijfelen aan de juistheid van de verklaring van aangeefster, dat bewijs overtuigend is.

Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot de slotsom dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de onder 3, 4 en 6 ten laste gelegde feiten.

D. Bewezenverklaring

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte ten laste is gelegd, met dien verstande dat:

3.

Hij op [datum] in de gemeente [plaats] [slachtoffer] (medewerkster bij het [naam ]) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd: “Niks agressief, ik sla je straks in elkaar”en “Ik heb je gewaarschuwd he, ik maak je dood”en “Ik zal je moeten vermoorden”en “Ik ga je vermoorden”.

4.

Hij op [datum] in de gemeente [plaats] [slachtoffer] heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een houten stoel gepakt en die stoel dreigend boven zijn, verdachtes, hoofd getild en gehouden en met die stoel (boven verdachtes hoofd) zwaaiende bewegingen gemaakt naar die [slachtoffer];

6.

Hij op [datum] in de gemeente [plaats] opzettelijk mishandelend [slachtoffer], eenmaal, tegen haar gezicht heeft geslagen, waardoor deze pijn heeft ondervonden.

Hetgeen aan verdachte onder 3, 4 en 6 meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

STRAFBAARHEID

Het bewezene levert op:

Feit 3:

Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, strafbaar gesteld bij artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht.

Feit 4:

Bedreiging met zware mishandeling, strafbaar gesteld bij artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht.

Feit 6:

Mishandeling, strafbaar gesteld bij artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht.

De feiten en de verdachte zijn deswege strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.

OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL

De officier heeft gevorderd de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en met de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen van de reclassering.

Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.

De rechtbank is in dit geval van oordeel dat een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur noodzakelijk is, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, mede gelet ook op het strafrechtelijk verleden van de verdachte, door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig.

De rechtbank zal echter, gelet op het feit dat zij de verdachte zal vrijspreken van drie van de ten laste gelegde feiten, een lagere gevangenisstraf opleggen dan door de officier van justitie is geëist. Voorts ziet de rechtbank geen aanleiding aan verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen.

De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 27 en 57 van het Wetboek van Strafrecht.

BENADEELDE PARTIJ

Voor aanvang van de terechtzitting heeft [slachtoffer] zich als benadeelde partij in dit geding gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van schade ten gevolge van de aan verdachte onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. De hoogte van die schade wordt door de benadeelde partij begroot op een bedrag van [bedrag].

De benadeelde partij [slachtoffer] dient in de vordering niet ontvankelijk te worden verklaard nu de verdachte van het hem onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het onder 1, 2 en 5 ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.

Het onder 3, 4 en 6 ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.

Het onder 3, 4 en 6 meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.

De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 weken.

De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht.

De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer] in haar vordering niet ontvankelijk is en dat zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.

Aldus gewezen door mr. G.H. Meijer, voorzitter, mrs. C.E. Buitendijk en C.P. Lunter, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N. van Olst-van Esch, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 september 2009.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature