Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Veroordeling wegens poging zware mishandeling. Poging doodslag niet bewezen, geen noodweer(-exces).

Uitspraak



RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht

Locatie Groningen

parketnummer 18/830109-18

Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 11 maart 2019 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1964 te [geboorteplaats] ,

wonende te [straatnaam] , [woonplaats] ,

thans gedetineerd te PI Leeuwarden.

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 6 september 2018, welk onderzoek is voortgezet op 25 februari 2019.

Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. B. Kizilocak, advocaat te Rotterdam. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. H.J. Mous.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:

primair

hij op of omstreeks 18 juni 2018, in de gemeente Delfzijl, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de schouder, althans het lichaam, heeft gestoken en/of die [slachtoffer] met een metalen staaf, althans een hard voorwerp, op het hoofd en/of overige delen van het lichaam heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

subsidiair

hij op of omstreeks 18 juni 2018, in de gemeente Delfzijl, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, te weten [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de schouder, althans het lichaam, heeft gestoken en/of die [slachtoffer] met een metalen staaf, althans een hard voorwerp, op het hoofd en/of overige delen van het lichaam heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

meer subsidiair

hij op of omstreeks 18 juni 2018, in de gemeente Delfzijl, [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de schouder, althans het lichaam, te steken en/of die [slachtoffer] met een metalen staaf, althans een hard voorwerp, op het hoofd en/of overige delen van het lichaam te slaan.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte aangever met een keukenmes in diens rechterschouder heeft gestoken. Dit wordt verklaard door aangever en bevestigd door twee getuigen. De rechterschouder van aangever vertoont volgens de letselrapportage weliswaar slechts een snijwond, maar dat neemt niet weg dat verdachte heeft gestoken en niet gesneden. Ook een steekhandeling kan leiden tot een snijwond. Uit die steekhandeling blijkt de opzet van verdachte op de dood van aangever, te meer nu het mes van verdachte geschikt was om iemand mee van het leven te beroven: het mes was 30 cm lang, scherp en was voorzien van een kartelrand. Verdachte heeft voorts bekend dat hij met een metalen staaf op het hoofd van aangever heeft geslagen.

Standpunt van de verdediging

De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.

Het is niet wettig en overtuigend te bewijzen dat verdachte aangever met een mes heeft gestoken. De aard van het letsel duidt op een snij- en niet op een steekwond. Aangever heeft wisselend verklaard over het moment waarop en de plaats waar hij zou zijn gestoken. De getuigenverklaringen zijn onderling afwijkend en niet in overeenstemming met het letsel van aangever zoals omschreven in de letselrapportage.

In het geval de rechtbank wel bewezen acht dat verdachte aangever met een mes heeft gestoken, dient verdachte voor het primair en subsidiair ten laste gelegde te worden vrijgesproken, omdat er geen aanmerkelijke kans was op overlijden of zwaar lichamelijk letsel. Dit blijkt uit voornoemde letselrapportage.

Verdachte heeft bekend dat hij aangever met een staaf op het hoofd heeft geslagen. Dit is te kwalificeren als de meer subsidiaire ten laste gelegde eenvoudige mishandeling. Hiervoor dient echter ook een vrijspraak te volgen, omdat verdachte heeft gehandeld uit noodweer.

Oordeel van de rechtbank

De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.

1. De door verdachte ter zitting van 25 februari 2019 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:

Op de drempel van het balkon heb ik met de staaf een slaande beweging gemaakt en aangever op zijn voorhoofd geraakt.

2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 19 juni 2018, opgenomen op pagina 11 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2018154603 d.d. 16 juli 2018, inhoudende als verklaring van [slachtoffer] :

Op mijn hoofd heb ik een wond. Deze is door een staaf veroorzaakt. [verdachte] heeft mij met die ijzeren staaf boven op mijn hoofd geslagen. Hij heeft mij geslagen met de staaf, terwijl hij het mes nog in zijn handen had.

3. Een geneeskundige verklaring, op 12 juli 2018 opgemaakt en ondertekend door T. van Mesdag, forensisch geneeskundige, voor zover inhoudend als zijn verklaring:

Op het schedeldak grofweg 10cm boven het linker oog is een voor-achterwaarts verlopende licht geboden donkerrode verkleuring van de huid zichtbaar met een lengte van naar schatting 5 cm en een breedte van naar schatting 5 millimeter. Het is gelet op de mate van detail van de verklaring van slachtoffer aannemelijk dat het hier om een barstwond gaat als gevolg van stomp botsend geweld met een lang, smal en relatief zwaar voorwerp zoals de afgebeelde ijzeren staaf.

4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 juli 2018, opgenomen op pagina 74 e.v. van voornoemd dossier,, inhoudend als relatering:

Ik zag dat de totale lengte van de ijzeren staaf circa 83 cm betrof.

Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.

De rechtbank stelt vast dat uit de verschillende getuigenverklaringen kan worden afgeleid dat verdachte stekende bewegingen richting aangever heeft gemaakt. Gelet echter op de conclusie van de forensisch deskundige, inhoudende dat het waarschijnlijker is dat het letsel aan de rechterschouder een snijwond is in plaats van een steekwond, kan naar oordeel van de rechtbank niet worden vastgesteld dat verdachte aangever ook daadwerkelijk heeft gestoken met het mes, zoals is ten laste gelegd. Bovendien kan, gelet op de aard en plaats van deze verwonding op het lichaam, niet zonder meer worden geconcludeerd dat verdachte door de handeling die hij met het mes heeft verricht de aanmerkelijke kans in het leven heeft geroepen dat aangever zou komen te overlijden. Zo de woorden in de tenlastelegging “in de schouder, althans het lichaam, heeft gestoken” al ruimer zou moeten worden uitgelegd, zoals de officier van justitie heeft aangevoerd, kan derhalve niet worden bewezen dat verdachte (voorwaardelijk) opzet op de dood van aangever had.

Nu daarnaast het slaan met de staaf op het hoofd naar het oordeel van de rechtbank ook geen aanmerkelijke kans op het overlijden van aangever in het leven roept, dient verdachte van het primair ten laste gelegde te worden vrijgesproken.

Wel acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan aangever. Verdachte heeft bekend dat hij aangever met een 83 centimeter lange metalen staaf op het hoofd heeft geslagen. De klap heeft een barstwond veroorzaakt op het hoofd van aangever. Gelet op de lengte van de barstwond gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte met kracht heeft geslagen. Het hoofd is bij uitstek een kwetsbaar lichaamsdeel; het is letterlijk het zenuwstelsel van het menselijk lichaam. Door met een metalen slagwapen geweld uit te oefenen op het hoofd van aangever, heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat bij aangever als gevolg van de klap op het hoofd ernstig letsel had kunnen optreden, waaronder hersenletsel, voor de genezing waarvan - zo al mogelijk – gebruikelijk een lange periode nodig is.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:

hij op 18 juni 2018 in de gemeente Delfzijl ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, te weten [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] met een metalen staaf op het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Kwalificatie

Het bewezen verklaarde levert op:

poging tot zware mishandeling

Dit feit is te kwalificeren nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de kwalificatie uitsluiten.

Strafuitsluitingsgrond

Standpunt van de verdediging

Ter zitting heeft de verdediging aangevoerd dat aan verdachte primair een beroep op noodweer toekomt, waardoor verdachte zal moeten worden vrijgesproken. Subsidiair komt hem een beroep op noodweerexces toe, zodat verdachte zal moeten worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat verdachte zich genoodzaakt heeft gezien zich te verdedigen tegen een aanval van aangever met een stoel.

Standpunt van de officier van justitie

Verdachte heeft de confrontatie met aangever opgezocht, zodat van enige verdedigingswil geen sprake is. In het geval verdachte werd beledigd en uitgescholden door aangever, welke situatie niet aannemelijk is gemaakt, had verdachte zich daartegen niet hoeven te verdedigen; hij had de beledigingen kunnen negeren en/of kunnen weglopen van de situatie. Van (putatief) noodweer of noodweerexces is geen sprake.

Oordeel van de rechtbank

De rechtbank acht de feitelijke toedracht, zoals door verdachte ter zitting geschetst, niet aannemelijk geworden. In de eerste plaats blijkt uit geen enkel ander bewijsmiddel dat verdachte de staaf heeft gehanteerd nadat hij met een stoel is bedreigd. Wel is door een getuige verklaard dat hij aangever een stoel aanreikte om zich tegen de aanval van verdachte te verdedigen. Dit wijst er op dat verdachte juist de aanvallende en niet de verdedigende partij is. In de tweede plaats acht de rechtbank relevant dat verdachte in zijn eerste verklaring niet over een reactie op een aanval met een stoel heeft gesproken. Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij door aangever werd beledigd en uitgescholden en dat hij om die reden achter aangever is aangegaan, waarna hij hem heeft geslagen met de staaf. Uit deze verklaring leidt de rechtbank af dat de klap met de staaf niet diende ter afwending van een aanval, maar voortkwam uit heftige gevoelens van verontwaardiging door het schelden en beledigen van verdachte door aangever. Van een situatie waarin verdachte zich noodzakelijkerwijs heeft moeten verdedigen tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding is dan ook niet gebleken. Het beroep op noodweer faalt en dat geldt, nu er geen sprake is geweest van een noodweersituatie, ook voor het beroep op noodweerexces.

De rechtbank acht het feit en verdachte strafbaar, nu niet van een strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 28 maanden.

Standpunt van de verdediging

Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, dient bij het bepalen van de strafmaat rekening te worden gehouden met de omstandigheid dat verdachte enkele klappen heeft gekregen van aangever en dat verdachte ten tijde van zijn aanhouding en inverzekeringstelling onvoldoende verzorging heeft gekregen.

Oordeel van de rechtbank

Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en het reclasseringsadvies van 3 september 2018, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.

De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.

Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. Hij heeft aangever met een metalen staaf op het hoofd geslagen, waarbij aangever letsel heeft opgelopen. Verdachte heeft daarbij ook met een mes in de richting van aangever gezwaaid, hetgeen de impact van het handelen van verdachte voor aangever nog groter heeft gemaakt. Met het toebrengen van het letsel heeft verdachte een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever. De aanval op aangever vond plaats in de woonunit waar zowel aangever als verdachte woonde. In die woning hoort aangever veilig te zijn; op die veiligheid heeft verdachte ernstig inbreuk gemaakt.

De reclassering adviseert een gevangenisstraf zonder bijzondere voorwaarden. Zij ziet geen mogelijkheden om met interventies of toezicht de risico's te beperken of het gedrag van verdachte te veranderen. De uitvoerbaarheid van bijzondere voorwaarden wordt beperkt doordat onduidelijkheid bestaat over de verblijfsstatus van verdachte. Verdachte heeft ter zitting ook opgemerkt dat hij voor zich zelf en zijn gezin geen toekomst ziet in Nederland en dat hij voornemens is te emigreren naar Canada.

Alle omstandigheden in acht genomen en gelet op de LOVS-oriëntatiepunten acht de rechtbank een gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden. Deze straf is aanzienlijk lager dan de straf die de officier van justitie heeft gevorderd, nu de rechtbank -anders dan de officier van justitie- tot een bewezenverklaring van poging zware mishandeling in plaats van een poging tot doodslag is gekomen.

Inbeslaggenomen goederen

De rechtbank acht de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten een ijzeren staaf en een keukenmes, vatbaar voor onttrekking aan het verkeer nu met behulp van deze voorwerpen het feit is begaan of voorbereid en zij van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan door verdachte in strijd is met de wet of met het algemeen belang.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 1.125,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.

Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gesteld dat de vordering voor toewijzing gereed ligt. Aangever heeft tijdens de aanval door verdachte voor zijn leven gevreesd. De littekens die aangever heeft overgehouden aan het door verdachte toegebrachte letsel herinneren aangever aan deze angst.

Standpunt van de verdediging

De verdediging heeft primair aangevoerd dat de benadeelde partij in zijn vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu vrijspraak c.q. ontslag van rechtsvervolging is bepleit. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat de hoogte van de vordering moet worden gematigd, gelet op bedragen die in vergelijkbare gevallen worden toegewezen.

Oordeel van de rechtbank

Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte onvoldoende door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 18 juni 2018.

Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden. In hetgeen is aangevoerd omtrent de (financiële) situatie van verdachte ziet de rechtbank aanleiding de vervangende hechtenis in het geval van niet betalen te bepalen op één dag.

De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.

Verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.

Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.

Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.

Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis gelijk wordt aan de duur van de aan verdachte onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.

Verklaart onttrokken aan het verkeer het in beslag genomen keukenmes (Ceramic) en de in beslag genomen aluminium staaf.

Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 1.125,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 juni 2018.

Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.

Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] te betalen een bedrag van € 1.125,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 juni 2018, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 1 (één) dag, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.

Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat van dit bedrag komt te vervallen.

Dit vonnis is gewezen door mr. J.V. Nolta, voorzitter, mr. M. Haisma en mr. C. Krijger, rechters, bijgestaan door mr. E.W. Jeuring, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 11 maart 2019.

Mrs. Haisma en Krijger zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Proces-verbaal van getuigenverhoor dd 19 juni 2018, inhoudende de verklaring van [getuige] (p.47)

Proces-verbaal verhoor verdachte dd 20 juni 2018 (p.40)


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature