U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Omgevingsvergunning voor het maken van een uitweg. Het college heeft voorschriften aan de uitwegvergunning verbonden die betrekking hebben op het perceel van een derde-partij. Vergunninghouder heeft het niet in zijn macht om aan deze voorwaarden te voldoen, zodat deze niet afdwingbaar zijn. Dit leidt tot een situatie die niet rechtszeker is. De rechtbank beslecht de zaak definitief en volstaat met het vernietigen van de voorwaarden. Uit de inhoudelijke beoordeling volgt dat de verkeersveiligheid ook zonder deze voorwaarden kan worden gewaarborgd. De rechtbank kan dit vaststellen zonder in de beoordelingsruimte van het college te treden en nadere besluitvorming door het college is daarom niet meer nodig.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht

Bestuursrecht

zaaknummer: UTR 18/3442

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 maart 2019 in de zaak tussen

[eiseres] uit [woonplaats 1] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.E. van den Kommer),

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wijdemeren, verweerder

(gemachtigde: drs. D.W.L.J. Cramers).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [derde-partij] uit [woonplaats 2] , vergunninghouder.

Procesverloop

Bij besluit van 29 maart 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het maken van een uitweg.

Bij besluit van 26 juli 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder als beslissing op het bezwaar van eiseres voorwaarden aan de omgevingsvergunning verbonden en de motivering bij de vergunningverlening gewijzigd.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is behandeld op de zitting van 14 februari 2019. Eiseres en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Namens eiseres was daarnaast aanwezig haar echtgenoot [A] en [B] . Vergunninghouder was ook aanwezig.

Overwegingen

1. Vergunninghouder heeft een aanvraag bij verweerder ingediend voor het maken van een uitweg van zijn perceel aan de [straatnaam 1] [nummeraanduiding 1] in [vestigingplaats 1] naar de openbare weg [straatnaam 2] aan de achterzijde van het perceel. De uitweg is voorzien naast de bestaande uitweg van het bedrijfsperceel aan [straatnaam 2] [nummeraanduiding 1] in [vestigingplaats 1] , waarvan eiseres eigenaar is. Aan de andere zijde van de geplande uitweg ligt de achterzijde van het perceel van een aannemersbedrijf aan de [straatnaam 3] [nummeraanduiding 2/letteraanduiding 1] in [vestigingplaats 1] . Hier stonden voorheen gestapelde containers, maar er is een nieuwe bedrijfshal voorzien.

2. Eiseres is bang dat door de nieuwe uitweg verkeersonveilige situaties zullen ontstaan. Het bedrijf op haar perceel wordt bevoorraad door vrachtwagens, die alleen achteruitrijdend het perceel kunnen bereiken. Er is geen zicht op de uitweg, en de containers en de beoogde nieuwbouw van het aannemersbedrijf ontnemen vanaf de uitweg het zicht op de openbare weg.

3. Naar aanleiding van het bezwaar van eiseres en het advies van de bezwaarschriftencommissie daarover, heeft verweerder advies gevraagd aan de politie over de verkeersveiligheid. In lijn met dat advies heeft verweerder in het bestreden besluit vervolgens alsnog – kort gezegd – de volgende voorwaarden aan de omgevingsvergunning verbonden:

De gevel van de nieuwbouw van het aannemersbedrijf komt op minimaal 0,50 meter uit de erfgrens ter plaatse van de uitrit aan de zijde van [straatnaam 2] ;

Een eventuele erfafscheiding tussen het perceel van het aannemersbedrijf en [straatnaam 2] mag bij de nieuwbouw maximaal 0,80 meter hoog zijn;

Vergunninghouder moet betalen voor wegmarkeringen die verweerder gaat aanbrengen;

Vergunninghouder plaatst een verkeersspiegel in de hoek van het eigen terrein;

Er wordt geadviseerd achteruit in te parkeren.

4. Eiseres voert in beroep opnieuw aan dat de uitweg niet op een verkeersveilige manier kan worden aangelegd. Zij is het in de eerste plaats niet eens met het advies van de politie. Daarnaast wijst zij erop dat vergunninghouder geen invloed heeft op de nieuwbouw en de erfafscheiding van het aannemersbedrijf, zodat niet kan worden gewaarborgd dat het advies van de politie op dit punt wordt opgevolgd.

Formele aspecten

5. De rechtbank zal eerst op het laatste ingaan en zij volgt het standpunt van eiseres. De eerste twee voorwaarden richten zich immers niet tegen vergunninghouder, maar gaan over het perceel en de nieuwbouwplannen van het aannemersbedrijf dat met deze procedure niets te maken heeft. Verweerder heeft op de zitting wel gezegd dat het bestreden besluit op dit punt meer als een nadere motivering van het aspect van de verkeersveiligheid moet worden gezien, maar zo staat het niet in het besluit. Het advies van de politie is op deze twee punten vertaald in voorwaarden, en daaruit blijkt dat wordt beoogd dat met het bestreden besluit kan worden afgedwongen dat de nieuwbouw en de erfafscheiding aan deze voorwaarden zullen voldoen. Die afdwingbaarheid ontbreekt echter, omdat vergunninghouder het niet in zijn macht heeft om aan de voorwaarden te voldoen. Hierdoor leidt het bestreden besluit op dit punt tot een situatie die niet rechtszeker is. De beroepsgrond van eiseres slaagt.

6. In het verlengde hiervan slaagt ook de beroepsgrond van eiseres over de gevraagde proceskostenvergoeding in bezwaar. Volgens verweerder kon van toekenning daarvan geen sprake zijn, omdat het primaire besluit niet is herroepen. Dat kan de rechtbank ook niet volgen. Er zijn met het bestreden besluit immers alsnog voorwaarden aan de omgevingsvergunning verbonden. Dat betekent dat verweerder het primaire besluit heeft herroepen, voor zover die voorwaarden niet waren gesteld. Dit herroepen is te wijten aan een onrechtmatigheid van verweerder en dit had daarom moeten leiden tot het toekennen van een proceskostenvergoeding in bezwaar.

Inhoudelijke beoordeling

7. De rechtbank heeft de taak om het geschil zoveel mogelijk definitief te beslechten. Zij zal daarom ook de overige beroepsgronden van eiseres beoordelen. Daarna zal zij bezien welke gevolgen de hiervoor geconstateerde formele gebreken moeten hebben voor het bestreden besluit.

8. Het uitwegvergunningenstelsel was op het moment van verweerders besluitvorming opgenomen in de Algemene Plaatselijke Verordening Wijdemeren (APV) 2014. Op dit moment geldt de Algemene Plaatselijke Verordening Wijdemeren 2018, die inhoudelijk niet anders is op de onderdelen die in deze zaak relevant zijn. Een uitwegvergunning mag op grond van artikel 2:12, tweede lid van de APV alleen worden geweigerd om de daar opgenomen redenen. Voor deze zaak zijn twee weigeringscriteria van belang. De vergunning wordt op grond van die criteria geweigerd als:

a. daardoor het verkeer op de weg in gevaar wordt gebracht;

d. er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten, en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats, het openbaar groen, het functioneren van de op of aan de weg aanwezige openbare (nuts)voorzieningen of wanneer de bruikbaarheid van de weg wordt aangetast.

9. De beslissing om al dan niet een omgevingsvergunning voor een uitweg te verlenen is een bevoegdheid van verweerder, waarbij hij de gevraagde vergunning alleen kan weigeren op een van de gronden uit de APV. Bij de vraag of het verkeer op de weg door de uitweg in gevaar wordt gebracht heeft verweerder beoordelingsruimte. Die beoordeling moet door de rechtbank terughoudend worden getoetst en naar de situatie op het moment van de besluitvorming.

Tweede uitweg

10. Eiseres voert aan dat het perceel van vergunninghouder aan de voorzijde al een uitweg heeft op de [straatnaam 1] en dat via een erfdienstbaarheid is geregeld dat de achterzijde van het perceel daarlangs ontsloten kan worden. Dat kan echter alleen tot het weigeren van de nu aangevraagde (tweede) uitweg leiden, als dat gevolgen heeft voor een openbare parkeerplaats, voor openbaar groen, nutsvoorzieningen of de bruikbaarheid van de weg. Dat is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken en volgt ook niet uit wat eiseres aanvoert. Haar zorg is immers de verkeersveiligheid, maar dat is geen criterium dat speelt bij de onder d. genoemde weigeringsgrond voor een tweede uitweg. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Verkeersveiligheid

11.1.

Eiseres voert aan dat niet duidelijk is hoe de advisering door de politie over de verkeersveiligheid tot stand is gekomen. Het eerste advies van de korpschef is opgevolgd door een e-mail van een politieambtenaar, terwijl niet inzichtelijk is welke informatie toen beschikbaar was. Verweerder heeft op de zitting toegelicht dat de e-mail van de ambtenaar een reactie is op het bouwplan van het aannemersbedrijf dat inmiddels bij de gemeente was ingediend.

11.2.

De rechtbank vindt de advisering voldoende duidelijk en inzichtelijk. Er ligt een advies dat namens de korpschef is uitgebracht aan verweerder, en er is een aanvulling op dat advies dat door de behandelend ambtenaar van de politie aan verweerder is ge-e-maild. Er is geen reden om eraan te twijfelen dat die laatste aanvulling onderdeel uitmaakt van de advisering en er is ook geen reden om te twijfelen aan de deskundigheid van deze ambtenaar op het gebied van verkeersveiligheid. Eiseres heeft daarvoor haar beroepsgrond onvoldoende onderbouwd. Voor de beoordeling van deze zaak is vervolgens van belang of aan de voorwaarden uit de politie-adviezen kan worden voldaan als de vergunning voor de uitweg wordt verleend. Dat zal de rechtbank later in deze uitspraak beoordelen en dan zijn ook de plannen van het aannemersbedrijf relevant. Of de politie al dan niet over die bouwplannen beschikte is echter niet relevant bij de beoordeling van de adviezen over de verkeersveiligheid. De conclusie is dat de adviezen op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen. De beroepsgrond slaagt niet.

12.1.

Eiseres is het ook inhoudelijk niet eens met de conclusies van de politie over de verkeersveiligheid, die door verweerder zijn overgenomen. De situatie zal volgens haar hoe dan ook onveilig blijven, ook als wordt voldaan aan de eisen die de politie stelt over de omliggende bebouwing. Dat komt vooral door de grote vrachtwagens die achteruit naar het hek van het bedrijf op het perceel van eiseres rijden. De echtgenoot van eiseres heeft op de zitting toegelicht dat hij vanuit eigen ervaring als vrachtwagenchauffeur weet hoe onoverzichtelijk de situatie daar zal zijn, als de uitweg inderdaad wordt aangelegd.

12.2.

De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich achter de adviezen van de politie heeft mogen scharen. Hoewel chauffeurservaring belangrijk is, is de politie de juiste instantie om vanuit deskundigheid te kunnen adviseren over de verkeersveiligheid. De rechtbank heeft geen reden om eraan te twijfelen dat de situatie met de uitweg veilig genoeg zal zijn, zolang kan worden voldaan aan de voorwaarden die de politie heeft geformuleerd. Door de adviezen van de politie aan de besluitvorming ten grondslag te leggen heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de weigeringsgrond a) uit de APV zich in dit geval niet voordoet. De beroepsgrond slaagt niet.

Afdoening door de rechtbank

13. Het beroep is gegrond, dat volgt uit overwegingen 5. en 6. De daar geconstateerde gebreken zijn door verweerder niet te herstellen. De rechtbank zal het bestreden besluit daarom vernietigen voor zover daarbij voorwaarden zijn gesteld over de afstand van de gevel van de nieuwbouw van het aannemersbedrijf tot de erfgrens en over de erfafscheiding aan die zijde van de nieuwbouw. Het bestreden besluit is op dit punt in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. De rechtbank zal het bestreden besluit ook vernietigen – wegens strijd met artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht – voor zover er geen proceskostenvergoeding in bezwaar is toegekend. Omdat de overige beroepsgronden niet slagen, zal de rechtbank bezien wat er na deze gedeeltelijke vernietiging van het bestreden besluit moet gebeuren.

14. Uitgangspunt zijn de adviezen van de politie. Daaruit volgt dat het voor de verkeersveiligheid noodzakelijk is dat er minimaal 0,50 meter afstand wordt aangehouden tussen de erfgrens van het aannemersbedrijf aan [straatnaam 2] en de nieuwbouw, en dat er op die erfgrens geen erfafscheiding wordt gebouwd die hoger is dan 0,80 meter. Als op het moment dat het bestreden besluit werd genomen aan deze adviezen werd voldaan, is de verkeersveiligheid voldoende gewaarborgd, ook zonder dat de voorwaarden over het perceel van het aannemersbedrijf aan het besluit zijn verbonden. Het bestreden besluit kan dan, na vernietiging van deze voorwaarden, voor het overige in stand blijven.

15. Partijen zijn het erover eens dat er op het moment van het bestreden besluit geen muur van gestapelde containers meer op de erfgrens stond. In zoverre is er dus geen situatie die in combinatie met de nieuwe uitweg als verkeersonveilig moet worden aangemerkt. Verder is van belang dat verweerder bij besluit van 24 juli 2018, dus voor het nemen van het bestreden besluit, een omgevingsvergunning heeft verleend aan het aannemersbedrijf, voor de bouw van de beoogde nieuwe bedrijfshal. Verweerder heeft, zo blijkt uit de tekst van het bestreden besluit, deze verleende vergunning bij de heroverweging in bezwaar betrokken. Uit de overgelegde situatietekening bij de vergunning blijkt dat het bouwplan op een afstand van 0,50 tot 0,70 meter van de erfgrens ligt. Daarmee wordt dus voldaan aan de voorwaarde van de politie op dit punt. Verweerder heeft verder toegelicht dat overleg heeft plaatsgevonden met het aannemersbedrijf en dat er is toegezegd dat er op de resterende strook grond tussen de nieuwbouw en de erfgrens geen erfafscheiding zal worden geplaatst.

16. De rechtbank vindt het niet aannemelijk dat het bouwplan waarvoor de omgevingsvergunning is verleend niet zal worden gerealiseerd. Dat eiseres beroep heeft ingesteld tegen de afwijzing van haar bezwaar tegen het bouwplan is – zonder nadere toelichting – onvoldoende om te kunnen zeggen dat de verleende omgevingsvergunning geen stand zal houden. Daar komt bij dat zelfs als dat het geval zou zijn, daarmee niet is gezegd dat een nieuw bouwplan dichter bij de erfgrens zal worden gerealiseerd. De rechtbank heeft van eiseres namelijk begrepen dat haar bezwaren tegen het bouwplan er nou juist ook op zien dat er te dicht bij de erfgrens wordt gebouwd. Met andere woorden: de beroepsprocedure tegen het bouwplan kan alleen maar leiden tot een situatie die in de ogen van eiseres verkeersveiliger is, maar met het bouwplan wordt nu al aan de voorwaarden van de politie voldaan.

17. De rechtbank heeft ook geen aanleiding om ervan uit te gaan dat een erfafscheiding zal worden gerealiseerd die hoger is dan 0,80 meter. Er is geen reden om aan te nemen dat de toezegging die het aannemersbedrijf daarover heeft gedaan niet zal worden nagekomen. Daarbij acht de rechtbank relevant dat de smalle strook grond achter de nieuwbouw voor het aannemersbedrijf van weinig toegevoegde waarde lijkt, zoals op de zitting is besproken. Eiseres heeft ook geen concrete omstandigheden aangedragen waaruit iets anders moet worden afgeleid.

18. De rechtbank betrekt bij haar beoordeling ook het volgende. Op grond van artikel 1:6, aanhef en onder b, van de APV kan verweerder een verleende omgevingsvergunning voor een uitweg intrekken op grond van een verandering van de omstandigheden die is opgetreden na het verlenen van de vergunning, als dat noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning is vereist. Dit betekent dat als er in de toekomst door het aannemersbedrijf toch zou worden gebouwd in strijd met de adviezen van de politie en er dus een verkeersonveilige situatie ontstaat, verweerder om die reden de verleende omgevingsvergunning voor de uitweg kan intrekken. Hoewel de rechtbank het nu dus niet aannemelijk vindt dat zo’n situatie zal ontstaan, biedt dit wel een waarborg voor het blijvend kunnen garanderen van de verkeersveiligheid. Vergunninghouder loopt dit risico, gelet op de bepalingen uit de APV.

Conclusie

19. De conclusie van het voorgaande is dat ook zonder de voorwaarden die gaan over het perceel van het aannemersbedrijf voldoende is gewaarborgd dat bij de realisering van de uitweg wordt voldaan aan de adviezen van de politie. Dit heeft de rechtbank zelf kunnen vaststellen aan de hand van de feitelijke situatie, zonder daarbij in verweerders beoordelingsruimte te treden. Nadere besluitvorming door verweerder is daarom niet meer nodig. De rechtbank zal daarom volstaan met de vernietiging van de twee voorwaarden uit het bestreden besluit. De ten onrechte niet toegekende proceskostenvergoeding in bezwaar zal de rechtbank bij haar beslissing over de proceskosten in beroep betrekken. De verleende omgevingsvergunning blijft verder dus in stand. Voor de volledigheid wijst de rechtbank erop dat de andere voorwaarden uit het bestreden besluit blijven gelden. Vergunninghouder moet dus betalen voor wegmarkeringen en moet een spiegel aanbrengen. De ‘voorwaarde’ over het achteruit inparkeren kan gelet op de formulering ervan niet als voorwaarde worden aangemerkt maar is slechts een advies.

20. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.

21. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.536,- (1 punt voor het verschijnen op hoorzitting in bezwaar, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:

verklaart het beroep gegrond;

vernietigt het bestreden besluit, voor zover daarbij aan de omgevingsvergunning de volgende voorwaarden zijn verbonden:

 De gevel van het nieuw te realiseren bedrijfsgebouw op het aangrenzende perceel [straatnaam 3] [nummeraanduiding 2/letteraanduiding 1] komt op minimaal 0,50 meter uit de erfgrens ter plaatse van de uitrit en aan de zijde van [straatnaam 2];

 Een eventuele erfafscheiding tussen het perceel [straatnaam 3] [nummeraanduiding 2/letteraanduiding 1] en [straatnaam 2] ter plaatse van de nieuwbouw (achterzijde bij de uitrit en bij de linker zijgevel) mag maximaal 0,80 meter hoog zijn;

draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 170,- aan eiseres te vergoeden;

veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.536,-.

Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, rechter, in aanwezigheid van

mr. M. van der Knijff, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op

15 maart 2019.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature