Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

kort geding voorschot erfenis

Uitspraak



vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht

locatie Utrecht

zaaknummer / rolnummer: 5432896 UV EXPL 16-306

Vonnis in kort geding van 16 december 2016

in de zaak van

[eiser] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna te noemen: [eiser] ,

eiser,

advocaat mr. L.H. Haarsma,

tegen

1 [gedaagde 1] ,

in persoon en in hoedanigheid van executeur van de nalatenschap

van [erflaatster], overleden op [2014] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna te noemen: [gedaagde 1] ,

advocaat mr. J.G.J. Elslo,

2. [gedaagde 2],

wonende te [woonplaats] ,

hierna te noemen: [gedaagde 2] ,

advocaat mr. L.H. Haarsma,

3. [gedaagde 3],

wonende te [woonplaats] ,

hierna te noemen: [gedaagde 3] ,

advocaat mr. L.H. Haarsma,

4. [gedaagde 4],

wonende te [woonplaats] ,

hierna te noemen: [gedaagde 4] ,

advocaat mr. J.G.J. Elslo,

5. [gedaagde 5],

wonende te [woonplaats] ,

hierna te noemen: [gedaagde 5] ,

advocaat mr. J.G.J. Elslo,

6. [gedaagde 6],

wonende te [woonplaats] ,

hierna te noemen: [gedaagde 6] ,

advocaat mr. L.H. Haarsma,

gedaagden.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

de dagvaarding(en),

de brief van 24 november 2016 van mr. Elslo, met producties;

het faxbericht van 28 november 2016 van mr. Elslo, met producties;

de mondelinge behandeling, die plaats heeft gevonden op 29 november 2016 en waarbij eiser en gedaagden bijgestaan door hun advocaten aanwezig waren;

de pleitnota van mr. Haarsma;

de pleitnota van mr. Elslo;

de faxberichten van 5 december 2016 van mr. Elslo.

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2 De feiten

2.1.

[erflaatster] (hierna te noemen: de moeder) is overleden op [2014] .

2.2.

Eiser en gedaagden zijn de kinderen van de moeder. Zij zijn allen, ieder voor een gelijk deel, erfgenaam in de nalatenschap van de moeder. Zij hebben allen de nalatenschap zuiver aanvaard.

2.3.

Bij testament heeft de moeder [gedaagde 1] en [gedaagde 6] (gezamenlijk dan wel alleen) benoemd tot executeur van de nalatenschap. Bij beschikking van deze rechtbank van 18 juli 2014 van de kantonrechter is aan [gedaagde 6] , op haar verzoek, ontslag verleend als executeur. [gedaagde 1] is sindsdien de enige executeur.

2.4.

[gedaagde 1] heeft in zijn hoedanigheid van executeur mr. Delis tot boedelnotaris benoemd op grond van artikel 4:146 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW).

2.5.

Bij vonnis in kort geding van 13 januari 2016 van deze rechtbank heeft de voorzieningenrechter [gedaagde 1] in zijn hoedanigheid van executeur veroordeeld tot betaling van een voorschot aan [eiser] van een bedrag van € 25.000,-. De executeur heeft vervolgens alle erfgenamen een voorschot uitgekeerd van € 25.000,-. Aan alle erfgenamen is daarvoor - in 2015 - ook al een aantal keer een voorschot uitgekeerd ter hoogte van in totaal - naar de voorzieningenrechter begrijpt - € 14.250,-.

2.6.

Bij beschikking van 18 februari 2016 van deze rechtbank heeft de kantonrechter een bevel gegeven tot het opmaken van een boedelbeschrijving van de nalatenschap van de moeder in de vorm van een notariële akte. De kantonrechter heeft als notaris aangewezen door wie de boedelbeschrijving dient te geschieden: mr. H.G. Delis, notaris te Almere. In deze beschikking heeft de kantonrechter het verzoek van [gedaagde 6] , [gedaagde 2] , [eiser] en [gedaagde 3] om [gedaagde 1] als executeur te ontslaan afgewezen.

2.7.

Blijkens de door de executeur overgelegde rekening en verantwoording per 1 oktober 2016 heeft hij tot die datum ruim € 100.000,- aan in 2016 gemaakte advocaat- en notariskosten ten laste van de nalatenschap opgevoerd.

3 Het geschil

3.1.

[eiser] vordert bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

I. [gedaagde 1] in zijn hoedanigheid van executeur te veroordelen tot betaling van een voorschot aan [eiser] (op het rekeningnummer van [eiser] bij [gedaagde 1] genoegzaam bekend) van een bedrag van € 9.000,- althans een door de voorzieningenrechter te bepalen bedrag, binnen één dag na betekening van het vonnis;

II. [gedaagde 1] in persoon te veroordelen akkoord te gaan met het doen uitbetalen van een voorschot van € 9.000,-, althans een door de voorzieningenrechter vast te stellen bedrag, aan [eiser] , op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- voor iedere dag die [gedaagde 1] na betekening van het vonnis weigerachtig is aan de inhoud van het vonnis te voldoen;

III. [gedaagde 5] te veroordelen akkoord te gaan met het doen uitbetalen van een voorschot van € 9.000,-, althans een door de voorzieningenrechter vast te stellen bedrag, aan [eiser] , op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- voor iedere dag die [gedaagde 5] na betekening van het vonnis weigerachtig is aan de inhoud van het vonnis te voldoen;

IV. [gedaagde 4] te veroordelen akkoord te gaan met het doen uitbetalen van een voorschot van € 9.000,-, althans een door de voorzieningenrechter vast te stellen bedrag, aan [eiser] , op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- voor iedere dag die [gedaagde 4] na betekening van het vonnis weigerachtig is aan de inhoud van het vonnis te voldoen;

V. [gedaagde 1] in persoon, [gedaagde 5] en [gedaagde 4] te veroordelen in de kosten van deze procedure.

[eiser] heeft aan zijn vorderingen ten grondslag gelegd dat hij thans in financiële nood verkeert en dat de omvang van de nalatenschap het toelaat dat aan hem (wederom) een voorschot op zijn erfdeel wordt betaald.

3.2.

Gedaagden sub 1, 4 en 5 hebben verweer gevoerd. Zij hebben ondermeer de door [eiser] gestelde financiële noodtoestand betwist. Volgens hen bestaat er daarom geen gewichtige reden om een partiële verdeling toe te wijzen door het toekennen van een voorschot en staat daarmee eveneens vast dat er geen spoedeisend belang aanwezig is om de vorderingen van [eiser] toe te wijzen. Ook de kostenveroordeling dient daarom te worden afgewezen. [gedaagde 1] , [gedaagde 5] en [gedaagde 4] verzoeken daarentegen om [eiser] te veroordelen in de kosten van dit kort geding, aangezien zij van mening zijn dat er een einde moet komen aan het steeds maar in rechte betrekken van [gedaagde 1] .

3.3.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4 De beoordeling

4.1.

De voorzieningenrechter is van oordeel dat [eiser] voldoende heeft aangevoerd om aan te nemen dat hij een spoedeisend belang heeft bij een voorlopige voorziening, nu hij op dit moment niet over inkomen of vermogen beschikt, maar wel rekeningen dient te voldoen. De voorzieningenrechter zal daarom op de vorderingen beslissen.

4.2.

Tussen partijen is in geschil of aan [eiser] (wederom) een voorschot op zijn erfdeel kan worden betaald. Gebleken is dat [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [gedaagde 6] instemmen met de uitkering van een voorschot aan [eiser] , terwijl [gedaagde 1] , [gedaagde 5] en [gedaagde 4] hiermee niet instemmen.

4.3.

De voorzieningenrechter overweegt allereerst dat het uitkeren van een voorschot tot gevolg heeft dat uit de nalatenschap een uitkering wordt gedaan aan de betreffende erfgenaam. Daarmee ontstaat in feite een vordering op die erfgenaam die bij de verdeling moet worden verrekend met het erfdeel van de betreffende erfgenaam. Uitgangspunt bij de afwikkeling van een nalatenschap is dat verdeling eerst aan de orde komt na afsluiting van de executele en dat bij een verdeling de totale gemeenschap dient te worden verdeeld (overeenkomstig artikel 3:179 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek , hierna: BW ). Naar het oordeel van de voorzieningenrechter staat dit uitgangspunt niet in de weg aan de uitkering van een voorschot.

4.4.

Of er in dit geval sprake is van omstandigheden die de uitkering van een voorschot aan [eiser] rechtvaardigen, komt hieronder aan de orde.

4.5.

Het is de taak van de executeur om de goederen van de nalatenschap te beheren en de schulden van de nalatenschap te voldoen (artikel 4:144 lid 1 BW). De executeur moet met bekwame spoed een boedelbeschrijving opmaken (artikel 4:146 lid 2 BW) en aan de erfgenamen alle door hen gewenste inlichtingen geven over de uitoefening van zijn taak. Een en ander dient ter voorbereiding van de verdeling van de nalatenschap. [gedaagde 1] is (nog immer) met die taak belast, aangezien niet is gebleken dat er in formele zin een einde is gekomen aan de executele. De voorzieningenrechter kan, met partijen zo bleek ter zitting, de gedachtegang in de beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 6 oktober 2016 op dit punt niet goed volgen.

4.6.

De voorzieningenrechter constateert dat er, ondanks het op 18 februari 2016 door de kantonrechter gegeven bevel, nog geen definitieve boedelbeschrijving voorligt (en ook geen proces-verbaal of akte van non-comparitie waarin de geschillen van partijen worden beschreven). De afwikkeling van de nalatenschap verloopt dus nog steeds niet voortvarend, terwijl dat - gelet op hierboven omschreven taken - primair de verantwoordelijkheid van de executeur is. Inmiddels zijn er twee jaar en acht maanden verstreken sinds het overlijden van de moeder en is gelet op het gebrek aan voortgang niet te verwachten dat de verdeling spoedig zal kunnen plaatsvinden.

4.7.

Verder is de voorzieningenrechter van oordeel dat [eiser] in het kader van deze kort gedingprocedure voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er thans aan zijn zijde sprake is van financiële problemen. [eiser] heeft sinds augustus 2012 geen werk meer en hij heeft op dit moment geen inkomsten. Thans blijkt uit de overgelegde stukken dat de betaalrekening van [eiser] een debetsaldo kent van € 871,57. Daarnaast heeft hij een openstaande nota van Zilverenkruis overgelegd. Verder blijkt uit de stukken dat er eerder wel door de executeur onderhandeld is over het verstrekken van een lening vanuit de nalatenschap aan [eiser] . [eiser] heeft de executeur vergeefs gevraagd om toekenning van het gevorderde voorschot.

4.8.

Verder overweegt de voorzieningenrechter dat het totaal van de activa in de nalatenschap blijkens het door de executeur overgelegde voorlopige overzicht per 1 oktober 2016 € 1.615.708,57 bedroeg zonder dat daar nog relevante passiva tegenover staan. Van genoemd bedrag was op dat moment een bedrag van € 95.598,57 liquide. Volgens de executeur is er op dit moment (met name vanwege kosten in verband met lopende procedures) nog circa € 60.000,- aan liquide middelen beschikbaar. In ieder geval blijkt uit door de executeur overgelegde (voorlopige) stukken dat het erfdeel van iedere erfgenaam ruim meer dan € 200.000,- bedraagt. Gelet op de door de executeur gestelde omvang van de nalatenschap is voldoende aannemelijk dat [eiser] als erfdeel ruim meer dan het bedrag aan tot nu toe uitgekeerde en gevorderde voorschotten zal krijgen toegedeeld ook als de stellingen van de executeur over door erflaatster aan [eiser] verstrekte geldleningen - welke stellingen door een meerderheid van de erfgenamen ter zitting zijn betwist - tot een beloop van € 66.000,- juist zouden blijken te zijn. Daarbij overweegt de voorzieningenrechter dat toewijzing van een voorschot niet betekent dat aan iedere erfgenaam een voorschot behoeft te worden uitgekeerd. Er is immers - anders dan namens de executeur is betoogd - geen sprake van een partiële verdeling maar van een voorschot op een erfdeel; zo is er in dit geval geen sprake van een vordering tot (partiële) verdeling van de liquiditeitenmassa. Dat de executeur het nodig heeft geoordeeld om alle erfgenamen een nader voorschot van € 25.000,- uit te betalen na het wijzen van het eerdere kortgeding vonnis en daarmee de liquiditeitenmassa van de nalatenschap heeft beperkt is een omstandigheid waaraan in het kader van dit kort geding geen betekenis toekomt.

4.9.

Terzijde merkt de voorzieningenrechter op dat de executeur blijkens het pleidooi van zijn advocaat ter zitting kennelijk kosten ten laste van de nalatenschap (circa € 35.000,- vanaf 1 oktober 2016, zo begrijpt de voorzieningenrechter) tracht te brengen, waarvan het de vraag is of ook deze kosten wel gerechtvaardigd zijn en tot de schulden van de nalatenschap behoren, aangezien voorshands niet valt in te zien dat kosten van een dergelijke omvang – en dat geldt ook voor de onder 2.7 gememoreerde kosten - met het opmaken van een boedelbeschrijving in redelijkheid gemoeid zouden kunnen zijn. Dat geldt temeer nu de samenstelling van de nalatenschap vanaf het begin duidelijk is geweest en de opdracht aan de notaris in de eerdergenoemde beschikking van 11 februari 2016 is beperkt tot het maken van een notariële boedelbeschrijving. De voorzieningenrechter stelt verder nog vast dat de executeur kennelijk onderzoek heeft laten doen naar bezittingen op naam van [eiser] en meent dat de daaraan verbonden kosten voor rekening van de nalatenschap zouden komen.

4.10.

De voorzieningenrechter komt tot de volgende conclusie. Er ligt twee jaar en acht maanden na het overlijden van de moeder geen definitieve boedelbeschrijving (of proces-verbaal of akte van non-comparitie waarin de geschilpunten tussen partijen zijn beschreven), terwijl dit primair de verantwoordelijkheid van de executeur is. Niet valt te verwachten dat de verdeling van de nalatenschap spoedig zal plaatsvinden. [eiser] heeft in het kader van dit kort geding voldoende aannemelijk gemaakt dat er aan zijn zijde (gewichtige) redenen zijn voor het uitkeren van een voorschot. Verder is voldoende aannemelijk geworden dat het te verwachten definitieve erfdeel van [eiser] de tot nu toe ontvangen en gevorderde voorschotten zeer ruim overstijgt en zijn er voldoende liquide middelen om een voorschot van € 9.000,- aan [eiser] uit te keren. Aparte bespreking verdient het verweer van de executeur dat [eiser] leenbijstand dient aan te vragen en dat zijn vordering daarom zou moeten worden afgewezen. Tussen partijen staat vast dat aan [eiser] een erfdeel toekomt in de orde van grootte zoals omschreven onder 4.8 van dit vonnis. Dat is een omstandigheid die zolang de gevraagde voorschotten marginaal zijn te noemen in het licht van het [eiser] toekomende erfdeel naar het oordeel van de voorzieningenrechter met zich brengt dat het de executeur niet vrijstaat om [eiser] naar het gebruik van collectieve middelen te verwijzen en dat te meer niet nu het de primaire verantwoordelijkheid is of is geweest van de executeur om tot een voortvarende verdeling van de nalatenschap van erflaatster te komen.

4.11.

Gelet op het voorgaande zal het gevorderde voorschot worden toegewezen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat [gedaagde 1] in zijn hoedanigheid van executeur moet worden veroordeeld tot betaling van een voorschot van € 9.000,- aan [eiser] . Hij heeft het als executeur feitelijk in zijn macht om dit bedrag over te maken. Het gevorderde onder I zal daarom worden toegewezen.

4.12.

De vorderingen II, III en IV zullen worden afgewezen. Onvoldoende is gebleken welk belang [eiser] bij die vorderingen heeft. Het gevorderde sub I zal immers worden toegewezen en gezien deze veroordeling is het niet noodzakelijk dat alle erfgenamen afzonderlijk instemmen. Het gaat hierbij namelijk niet om de verdeling van de nalatenschap maar enkel om het uitkeren van een voorschot daarop dat later, bij de verdeling, zal moeten worden verrekend.

4.13.

Ten aanzien van de verzoeken om een kostenveroordeling overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Dit is het tweede kort geding over een voorschotbetaling. Naar aanleiding van het eerste kort geding heeft de executeur aangekondigd hoger beroep te zullen instellen tegen het eerste kort geding vonnis en daarvan pas afgezien nadat de kantonrechter had aangegeven dat zijn beslissing over het ontslag van de executeur zoals verzocht in die procedure mede afhing van het onvoorwaardelijk afzien daarvan. Dit kort geding lijkt een zettenherhaling en mede daarom zal [gedaagde 1] in de proceskosten aan de zijde van [eiser] worden veroordeeld, welke kosten tot op heden begroot worden op:

- in debet gestelde explootkosten

€ 213,19

- betaalde explootkosten

€ 71,06

- informatiekosten

€ 8,00

- salaris advocaat

€ 527,00

- griffierecht

€ 79,00

Totaal

€ 898,25

4.14.

Aangezien aan [eiser] een toevoeging is verleend, dienen de in debet gestelde explootkosten te worden voldaan aan de griffier van de rechtbank.

5 De beslissing

De voorzieningenrechter

5.1.

veroordeelt [gedaagde 1] in zijn hoedanigheid van executeur tot betaling van een voorschot aan [eiser] , van een bedrag van € 9.000,- binnen één dag na betekening van het vonnis;

5.2.

veroordeelt [gedaagde 1] in de proceskosten aan de zijde van [eiser] gevallen, tot op heden begroot op € 898,25;

5.3.

bepaalt dat [gedaagde 1] van het hiervoor genoemde bedrag aan totale proceskosten een bedrag van € 213,19 dient te voldoen aan de griffier nadat hij een nota van de rechtbank daarvoor heeft gekregen;

5.4.

verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

5.5.

wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit vonnis is gewezen door mr. D. Wachter, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van mr. J.M.M. Hooijman, griffier, op 16 december 2016.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature