Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Eisers hebben een verzoek om toekenning van een planschadevergoeding ingediend dat door verweerder is afgewezen. Verweerder heeft dit verzoek bij het primaire besluit, gehandhaafd in het bestreden besluit, afgewezen. De rechtbank ziet geen aanleiding om een waardedaling van de agrarische bedrijfswoning van eisers als gevolg van privacyverlies aan te nemen. Ter plaatse van de burgerwoning was het planologisch toegestaan om zowel een agrarische bedrijfswoning als andere agrarische bebouwing te realiseren. Dat zich al een agrarische bedrijfswoning op het perceel bevindt en het realiseren van een tweede agrarische bedrijfswoning op het perceel niet is toegestaan, betekent niet dat sprake is van een omstandigheid op grond waarvan met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden uitgesloten dat ter plaatse van de burgerwoning een agrarische bedrijfswoning zou worden gerealiseerd. De feitelijke situatie is bij planvergelijking niet van belang en, onder het oude planologische regime, was het mogelijk dat de eigenaar of een opvolgend eigenaar van het perceel tot sloop van de bestaande agrarische bedrijfswoning en nieuwbouw ter plaatse van de burgerwoning zou overgaan. De rechtbank ziet evenmin aanleiding om een waardedaling van het agrarische bedrijf van eisers als gevolg van het aspect geluid aan te nemen, nu de geluidsnormen reeds worden beperkt door andere, reeds bestaande, woningen. Het beroep is ongegrond.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond

Bestuursrecht

zaaknummer: AWB 16/3723

uitspraak van de meervoudige kamer van 14 april 2017 in de zaak tussen

Maatschap [naam 1] ,

[naam 2] ,

[naam 3] ,

te [vestigingsplaats] , eisers

(gemachtigde: mr. L.M.A. Schrieder),

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Weert, verweerder

(gemachtigde: mr. P.A.P.J. Hecker).

Procesverloop

Bij besluit van 15 juni 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eisers om toekenning van een planschadevergoeding afgewezen.

Bij besluit van 22 september 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.

Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 maart 2017. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Als deskundigen namens eisers waren aanwezig ir. E. van Veldhuizen van Ever Advies en mr. C.M.H. Cohen van accon/avm. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eisers wonen en exploiteren een varkenshouderij aan de [straatnaam] te Weert. De varkenshouderij ( [varkenshouderij van eisers] ) bevindt zich aan de achterzijde van de agrarische bedrijfswoning ( [agrarische bedrijfswoning van eisers] ).

2. Aan het perceel aan de overzijde van het bedrijf en de bedrijfswoning van eisers is op grond van het bestemmingsplan “Buitengebied 1998” en het daarbij behorende bestemmingsplan “Buitengebied 1998 – herziening ex artikel 30 WRO”, dat door de raad van de gemeente Weert op 29 april 1998, respectievelijk op 13 september 2001 is vastgesteld en door het college van gedeputeerde staten van Limburg op 14 december 1999, respectievelijk op 16 april 2002 is goedgekeurd, de bestemming “Agrarisch bouwblok” toegekend. Deze gronden waren bestemd voor agrarische bedrijfsdoeleinden en recreatief medegebruik met de daarbij behorende voorzieningen, met dien verstande dat het bouwen van gebouwen ten behoeve van recreatief medegebruik niet was toegestaan. Binnen het bouwblok mocht agrarische bedrijfsbebouwing worden opgericht. Op het betreffende agrarisch bouwblok was, zoals blijkt uit de verbeelding, maximaal één agrarisch bedrijf en één bedrijfswoning toegestaan. Zowel een bedrijfswoning ( [perceel aan de overzijde van eisers] ) als een agrarisch bedrijf waren op het bouwblok gerealiseerd.

3. Bij besluit van 28 april 2009 heeft verweerder, onder verlening van vrijstelling van het vigerende bestemmingsplan krachtens artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO), een vergunning verleend voor het bouwen van een compensatiewoning in het kader van de regeling Ruimte voor Ruimte op het perceel aan de overzijde van het perceel van eisers ( [perceel aan de overzijde van eisers] ). Aan de compensatiewoning, die bestaat uit één bouwlaag en daarboven in de kap een verdieping, is het adres [adres compensatiewoning a.d. overzijde v. eisers] toegekend.

Eisers hebben tegen het besluit van 28 april 2009 beroep ingesteld. Bij uitspraak van 17 september 2009 (AWB 09/822) heeft de rechtbank Roermond het beroep van eisers gegrond verklaard en het besluit van 28 april 2009 vernietigd.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft bij uitspraak van 28 juli 2010 (ECLI:NL:RVS:2010:BN2666) de uitspraak van de rechtbank van 17 september 2009 vernietigd en het door eisers bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het besluit van 28 april 2009 is daarmee in rechte onaantastbaar geworden.

4. De Afdeling heeft – voor zover thans van belang – als volgt overwogen.

“[naam 2] betoogt in beroep dat de voorziene woning een beperking vormt van de uitbreidingsmogelijkheden van zijn inrichting. Hij voert hiertoe aan dat het zonder die woning mogelijk is zijn inrichting uit te breiden door bestaande emissiepunten te verschuiven, terwijl de aanwezigheid van die woning aan een dergelijke uitbreiding in de weg zal staan.

In het besluit van 28 april 2009 heeft het college zich op het standpunt gesteld dat de voorziene woning geen verdere beperking van de uitbreidingsmogelijkheden van de inrichting van [naam 2] vormt. Het college heeft de woning op [woning] als voornaamste reden daarvoor aangemerkt, omdat daar ten aanzien van geurhinder sprake is van een sterk overbelaste situatie. Voorts heeft het college in dat besluit vermeld dat ook de woningen op nummer [woning 2] en [woning 3] in de weg staan aan uitbreiding.

Hermans heeft het rapport 'Geuronderzoek locatie [straatnaam] Altweerterheide' van Arvalis Adviseurs van 11 februari 2010 overgelegd. In dit rapport zijn de huidige geurbelasting en de geurbelastingsnorm van een aantal woningen aan de [straatnaam] en van de voorziene woning tegen elkaar afgezet en wordt, voor zover thans van belang, geconcludeerd dat de geurbelastingsnorm die geldt voor de nummers [woning 2] en [woning 3] wordt overschreden. Voorts is berekend of er nog uitbreidingsmogelijkheden zijn, indien emissiepunten van de inrichting in de richting van de voorziene woning worden verschoven. De conclusie is dat er geen emissiepunt is binnen het bouwblok van de inrichting waar geen sprake is van overbelasting op een reeds bestaand geurgevoelig object, zodat de voorziene woning geen verdere belemmering vormt.

Als reactie op het rapport van Arvalis heeft [naam 2] het rapport van R&S-advies van 11 februari 2010 overgelegd. In dit rapport is vermeld dat voor de nummers [woning 2] en [woning 3] de geldende geurbelastingsnorm thans reeds wordt overschreden. [naam 2] betoogt met juistheid dat uit dit rapport voorts valt af te leiden dat een zodanige verschuiving van emissiepunten mogelijk is dat de belasting op de nummers [woning 2] en [woning 3] niet verder toeneemt. Dat neemt echter niet weg dat uit dit rapport tevens blijkt dat ook bij een verschuiving van emissiepunten sprake blijft van een overschrijding van de voor die woningen geldende geurbelastingsnorm, zodat de nieuwe woning geen extra belemmering vormt.

Gelet op de conclusies uit beide rapporten heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat de woningen op [straatnaam] [woning 2] en [woning 3] reeds aan verdere uitbreiding van de inrichting van [naam 2] in de weg staan en dat de voorziene woning derhalve geen verdere beperking van die uitbreidingsmogelijkheden vormt.

Nu genoemde woningen reeds een beperking van de uitbreidingsmogelijkheden van de inrichting vormen, hoeft de vraag of het college zich in het besluit van 28 april 2009 al dan niet terecht op het standpunt heeft gesteld dat de woning op [woning] een burgerwoning is en als meest beperkend dient te worden aangemerkt, niet te worden beantwoord.”

5. Bij brief van 16 maart 2015 hebben eisers verweerder verzocht om vergoeding van planschade wegens de wijziging van de planologische situatie.

6. Bij het primaire besluit heeft verweerder het verzoek van eisers om toekenning van een planschadevergoeding afgewezen. Bij het bestreden besluit is het daartegen ingestelde bezwaar ongegrond verklaard en is het primaire besluit gehandhaafd. Aan het bestreden besluit heeft verweerder een advies van mr. A.A.M. Bruggeman van adviesbureau SAOZ van 22 april 2016 ten grondslag gelegd. In dit advies is het standpunt ingenomen dat de agrarische bedrijfswoning door de planologische wijziging niet in waarde is gedaald. Hiertoe is van belang geacht dat voorheen binnen het agrarische bouwblok direct aan de overzijde forse agrarische bebouwing mocht worden opgericht, zodat van een toename van de bouwmassa en bouwhoogte en daarmee van een verlies van uitzicht vanuit de woning geen sprake is. Aan de overzijde mocht ook een agrarische bedrijfswoning worden opgericht. Gelet op die gebruiksmogelijkheden, de voorgevelsituering (32 meter ten noordoosten van de woning van eisers), de tussengelegen [straatnaam] en omdat de woning van eisers een agrarische bedrijfswoning is, waarvoor een minder vergaande bescherming geldt, is er geen extra relevante aantasting van de privacy van eisers of extra (geluid- en licht)hinder. Bovendien is er geen voor eisers relevante doorbreking van het agrarische karakter met als gevolg een daling van de situeringswaarde van de woning.

Voorts heeft SAOZ zich op het standpunt gesteld dat het agrarisch bedrijf van eisers door de planologische wijziging evenmin in waarde is gedaald. De gebruiks- dan wel exploitatiemogelijkheden van het bedrijf zijn door de burgerwoning niet in relevante mate verminderd. De woningen op de [straatnaam] [woning 2] en [woning 3] staan immers, zoals volgt uit de hiervoor genoemde Afdelingsuitspraak van 28 juli 2010, reeds aan verdere uitbreiding van het bedrijf van eisers in de weg. Bovendien is geen sprake van een voor eisers relevante doorbreking van het agrarische karakter met als gevolg een daling van de situeringswaarde van het agrarisch bedrijf.

De door eisers genoemde (overige) kosten (leges, proceskosten, misgelopen subsidies, vertragingsschade) staan, aldus SAOZ, niet in een direct verband met de planologische wijziging en vallen daarom buiten het bereik van artikel 6.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

7. Eisers hebben bestreden dat zowel hun bedrijfswoning als agrarische bedrijf door de planologische wijziging niet in waarde zijn gedaald. Hiertoe hebben zij verwezen naar een “second opinion” van ir. E. van Veldhuizen van Ever Advies en ing . P.P.C.J. Janssen en mr. C.M.H. Cohen van accon/avm van 12 augustus 2016.

In dit advies is het standpunt ingenomen dat voor wat betreft de agrarische bedrijfswoning van eisers in de oude situatie niet moet worden uitgegaan van de maximale planologische mogelijkheden, nu realisatie van een agrarische bedrijfswoning met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid viel uit te sluiten. Binnen het agrarische bouwblok was immers al sprake van een agrarische bedrijfswoning ( [perceel aan de overzijde van eisers] ) en op het bouwblok is slechts één agrarische bedrijfswoning toegestaan. Agrarische bebouwing tast, anders dan een burgerwoning, de privacy van eisers niet aan, noch worden zij hierdoor in hun bedrijfsvoering belemmerd. Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd tot een waardedaling van de bedrijfswoning van eisers met 5% (€ 8.120,=) ten gevolge van de planologische wijziging.

Ten aanzien van het agrarisch bedrijf moet eveneens een waardedaling worden aangenomen. Door het mogelijk maken van een burgerwoning is sprake van een relevante doorbreking van het agrarisch karakter met als gevolg een lagere situeringswaarde. Daarbij is van belang dat de realisatie van de burgerwoning aanleiding was om de agrarische bestemming van de bedrijfswoning ( [perceel aan de overzijde van eisers] ) te wijzigen in een burgerwoonbestemming. Het bedrijf van eisers wordt hierdoor omringd door burgerwoningen ( [perceel aan de overzijde van eisers] , [adres compensatiewoning a.d. overzijde v. eisers] , [woning 2] en [woning 3] ). Daarnaast is sprake van een beperking van de gebruiks- en exploitatiemogelijkheden. Door de realisatie van de burgerwoning moesten eisers het aantal vervoersbewegingen vanwege het aspect geluid beperken en ontstond er vertraging in de afgifte van de milieuvergunning. Voorts zijn er extra beperkingen voor het bedrijf voor wat betreft het aspect geur. In dit verband is verwezen naar een rapport van R&S-advies van 11 februari 2010. Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd tot een waardedaling van het bedrijf van eisers met € 48.960,= (exclusief nog nader te begroten schade door de beperking van de vervoersbewegingen) ten gevolge van de planologische wijziging.

8. De rechtbank overweegt dat de aanvraag voor een bouwvergunning voor het oprichten van de compensatiewoning in het kader van de regeling Ruimte voor Ruimte is ingediend op 28 december 2007.

Per 1 juli 2008 is de Wro in werking getreden en is de WRO ingetrokken.

Ingevolge artikel 9.1.10, tweede lid, van de Invoeringswet Wro wordt een besluit tot vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WRO , waartoe het verzoek is ingediend voor 1 juli 2008, voor de toepassing van afdeling 6.1 van de Wro gelijkgesteld met een besluit als bedoeld in artikel 3.10 van de Wro .

Een besluit als bedoeld in artikel 3.10 van de Wro is in artikel 1.5, eerste lid van de Invoeringswet Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) op zijn beurt weer gelijk gesteld met een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, aanhef en onder c, van de Wabo .

Ingevolge artikel 6.1, eerste lid, van de Wro kent verweerder degene die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een in het tweede lid genoemde oorzaak, op aanvraag een tegemoetkoming toe, voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet voldoende anderszins is verzekerd.

Ingevolge artikel 6.1, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wro is een oorzaak, als bedoeld in het eerste lid, een besluit omtrent een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, aanhef en onder c, van de Wabo .

Ingevolge artikel 6.1, vierde lid, van de Wro moet een aanvraag voor een tegemoetkoming in schade ten gevolge van een oorzaak als bedoeld in het tweede lid, onder c, worden ingediend binnen vijf jaar na het moment waarop die oorzaak onherroepelijk is geworden.

9. De rechtbank overweegt dat de voor het bouwen van een compensatiewoning op 28 april 2009 verleende vergunning bij uitspraak van de Afdeling van 28 juli 2010 onherroepelijk is geworden. Nu het verzoek van eisers om vergoeding van planschade is ingediend op 16 maart 2015 en op dat moment nog geen vijf jaar na het onherroepelijk worden van de vergunning waren verstreken, is voldaan aan het bepaalde in artikel 6.1, vierde lid, van de Wro .

Voorts heeft de datum waarop de vergunning in werking is getreden (28 april 2009) op grond van vaste Afdelingsjurisprudentie (ECLI:NL:RVS:2012:BV2434) te gelden als peildatum voor het antwoord op de vraag of schade is geleden. De bestemmingswijziging van de bedrijfswoning ( [perceel aan de overzijde van eisers] ) betreft een afzonderlijke planologische maatregel van ná die datum. Eventuele nadelige gevolgen die door deze latere wijziging zijn ontstaan maken geen onderdeel uitmaakt van de onderhavige vergelijking.

10. De rechtbank overweegt vervolgens dat voor de beoordeling van een aanvraag om een tegemoetkoming in planschade, zoals volgt uit bijvoorbeeld de Afdelingsuitspraak van 29 februari 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BV7254), dient te worden onderzocht of de aanvrager als gevolg van de desbetreffende wijziging van het planologische regime in een nadeliger positie is komen te verkeren en ten gevolge daarvan schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient die wijziging, waarvan gesteld wordt dat deze planschade heeft veroorzaakt, te worden vergeleken met het oude planologische regime. Daarbij is niet de feitelijke situatie van belang, maar hetgeen maximaal op grond van het oude planologische regime kon worden gerealiseerd, ongeacht of verwezenlijking heeft plaatsgevonden

Slechts ingeval realisering van de maximale mogelijkheden met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden uitgesloten, kan aanleiding bestaan om van dit uitgangspunt af te wijken. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 29 februari 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BV7254).

Ingevolge vaste jurisprudentie van de Afdeling, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 29 april 2015 (ECLI:NL:RVS: 2015:1329) mag, indien uit een advies van een door een bestuursorgaan benoemde deskundige op objectieve en onpartijdige wijze blijkt welke feiten en omstandigheden aan de conclusies ervan ten grondslag zijn gelegd en deze conclusies niet onbegrijpelijk zijn, dat bestuursorgaan bij het nemen van een besluit op een verzoek om een tegemoetkoming in planschade van dat advies uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan naar voren zijn gebracht.

11. Eisers hebben zich ter onderbouwing van hun standpunt dat hun (agrarische) bedrijfswoning ten gevolge van het mogelijk maken van de compensatiewoning in waarde is gedaald, op het standpunt gesteld dat onder de oude planologische situatie met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kon worden uitgesloten dat ter plaatse van de compensatiewoning een agrarische bedrijfswoning zou worden gerealiseerd. Er was op het bouwblok immers slechts een agrarische bedrijfswoning toegestaan en die was reeds gerealiseerd. De rechtbank overweegt hierover als volgt.

Ingevolge artikel 7.1 zijn de als “Agrarisch bouwblok” aangewezen gronden – voor zover van belang – bestemd voor agrarische bedrijfsdoeleinden. Agrarische bedrijfsbebouwing (met inbegrip van bijgebouwen, silo’s en mestopslagplaatsen) mag binnen het bouwblok worden opgericht binnen de in artikel 7.2 van de planregels aangegeven grenzen.

Ingevolge artikel 7.2 van de planregels zijn op de tot “Agrarisch bouwblok” bestemde gronden uitsluitend toegestaan bouwwerken ten behoeve van de in 7.1 omschreven doeleinden. Per aangeduid agrarisch bouwblok is maximaal 1 agrarisch bedrijf toegestaan. Per agrarisch bedrijf is maximaal 1 bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken toegestaan, met dien verstande dat op het bouwblok met de aanduiding “2e bedrijfswoning toegestaan” een tweede bedrijfswoning is toegestaan.

12. De rechtbank overweegt dat het gehele perceel aan de overzijde van eisers onder het oude planologische regime was bestemd als “Agrarisch bouwblok”. Op het gehele perceel was het dan ook toegestaan om (met inachtneming van bepaalde maximum hoogtes) agrarische bebouwing, inclusief een agrarische bedrijfswoning, op te richten. Restricties voor wat betreft de bouwmassa waren er niet. Ter plaatse van de compensatiewoning was het mitsdien planologisch toegestaan om zowel een agrarische bedrijfswoning (met een maximale inhoud van 700m³) als andere agrarische bebouwing te realiseren. Dat zich al een agrarische bedrijfswoning op het perceel bevindt en het realiseren van een tweede agrarische bedrijfswoning op het perceel, zoals blijkt uit het ontbreken van de aanduiding “2e bedrijfswoning toegestaan” op de verbeelding bij het bestemmingsplan, niet is toegestaan, betekent, naar het oordeel van de rechtbank, niet dat sprake is van een omstandigheid op grond waarvan met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden uitgesloten dat ter plaatse van de compensatiewoning een agrarische bedrijfswoning zou worden gerealiseerd. De feitelijke situatie is bij planvergelijking niet van belang en, onder het oude planologische regime, was het mogelijk dat de eigenaar of een opvolgend eigenaar van het perceel tot sloop van de bestaande agrarische bedrijfswoning en nieuwbouw ter plaatse van de compensatiewoning zou overgaan. De rechtbank verwijst in dit verband naar rechtsoverweging 8.2 van de uitspraak van de Afdeling van 10 december 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:4500). Derhalve is deze planologische mogelijkheid terecht bij de planvergelijking betrokken. Gelet hierop ziet de rechtbank geen aanleiding om een waardedaling van de agrarische bedrijfswoning van eisers als gevolg van privacyverlies aan te nemen en is geen sprake van concrete aanknopingspunten om op dit punt aan de juistheid van het advies van SAOZ te twijfelen. Het standpunt van eisers dat de (negatieve) invloed op de waarde door agrarische bebouwing niet opweegt tegen het waardeverlies dat een burgerwoning en het daarmee gepaard gaande privacyverlies tot gevolg heeft, behoeft, gelet op het vorenstaande, geen bespreking meer. De rechtbank vermag verder niet in te zien dat het realiseren van één burgerwoning van invloed is op de situeringswaarde van een agrarische bedrijfswoning. Ook op dit punt is van concrete aanknopingspunten voor twijfel aan het advies van SAOZ niet gebleken.

13. De rechtbank overweegt over de door eisers gestelde waardedaling van hun agrarisch bedrijf verder als volgt.

14. Voor zover eisers zich op het standpunt hebben gesteld dat zij voor wat betreft het aspect geur door de burgerwoning worden beperkt in hun gebruiksmogelijkheden, heeft verweerder niet ten onrechte verwezen naar de hierboven onder rechtsoverweging 4 geciteerde passage uit de uitspraak van de Afdeling van 28 juli 2010, waarin is geoordeeld dat de woningen op [straatnaam] [woning 2] en [woning 3] reeds aan verdere uitbreiding van het bedrijf van eisers in de weg staan en dat de burgerwoning derhalve geen verdere beperking van die uitbreidingsmogelijkheden vormt. Hoewel in voormelde uitspraak van de Afdeling het aspect geluid niet als zodanig is benoemd, heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt kunnen stellen dat ook ten aanzien van het geluidsaspect de woningen op [straatnaam] [woning 2] en [woning 3] reeds aan verdere uitbreiding van het bedrijf van eisers in de weg staan en dat de burgerwoning ook hier geen verdere beperkingen opleverde. Het feit dat naderhand via bemiddeling van een lid van gedeputeerde staten toch een uitbreidingsvergunning aan eisers is verleend (met hierin vervoersbeperkende maatregelen) doet hier niet aan af.

Daarnaast volgt de rechtbank verweerder in zijn standpunt dat het realiseren van één burgerwoning aan de overzijde van het perceel van eisers nog niet maakt dat daarmee het agrarisch karakter van de omgeving zodanig wordt doorbroken dat dit van invloed is op de waarde van het bedrijf. Daarbij is van belang dat op de peildatum [perceel aan de overzijde van eisers] en [woning] een agrarische bestemming hadden en de wijziging van de bestemming van die panden naar burgerwoning na de peildatum (zoals overwogen) niet in de onderhavige procedure kan worden betrokken.

15. In het licht van het vorenstaande is het beroep ongegrond.

16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.E. Kessels (voorzitter), en mr. T.M. Schelfhout en mr. D.J.E. Hamers-Aerts, leden, in aanwezigheid van mr. D.D.R.H. Lechanteur, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 april 2017.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op: 14 april 2017

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature