U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Verblijfsvergunning regulier is ingetrokken omdat het hoofdverblijf is verplaatst (uitschrijving uit brp in periode oktober 2012 tot april 2016). Verweerder heeft deugdelijk gemotiveerd dat eiser niet heeft weerlegd dat hij zijn hoofdverblijf buiten Nederland heeft verplaatst. De intrekking van de vergunning is wel in strijd met 8 EVRM privéleven. De totale rechtmatige verblijfsperiode van eiser in Nederland is meer dan 25 jaar. Eiser was ten tijde van de bip op één dag na 57 jaar oud en is op 27-jarige leeftijd naar Nederland gekomen en heeft dus bijna de helft van zijn leven in Nederland gewoond. Niet is in geschil dat eiser een sociaal netwerk in Nederland heeft en dat eiser geen criminele antecedenten heeft. Tenslotte is eiser uit zichzelf, en ruim voordat het voornemen tot intrekking bekend werd gemaakt, naar Nederland teruggekeerd en heeft hij zich (weer) ingeschreven in de brp. Verweerder heeft zich dan ook niet terecht op het standpunt gesteld dat de belangenafweging heeft geresulteerd in een "fair balance". Beroep gegrond, bip herroepen.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem

Bestuursrecht

zaaknummer: AWB 18/2295

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] ,

geboren op [datum] 1961,

van Turkse nationaliteit,

V-nummer [nummer] , eiser,

(gemachtigde: mr. A.C. Pool),

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. F.S. Schoot).

Procesverloop

Bij besluit van 23 juni 2017 heeft verweerder de aan eiser verleende verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd ingetrokken met terugwerkende kracht tot 1 oktober 2012.

Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Bij besluit van 1 maart 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 november 2018. Eiser is verschenen met zijn gemachtigde. Tevens zijn verschenen [familieleden] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Blijkens de gronden van beroep en het verhandelde ter zitting is het geschil beperkt tot de vraag of de intrekking van de verblijfsvergunning achterwege had moeten blijven omdat:

eiser weliswaar was uitgeschreven uit de basisregistratie personen (brp) maar zijn hoofdverblijf in die periode niet buiten Nederland heeft verplaatst;

dit in strijd is met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).

2. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.

Eiser verblijft, naar eigen zeggen, sinds 1988 in Nederland. Uit het verblijfsoverzicht dat bij het verweerschrift van 30 oktober 2018 is gevoegd volgt dat eiser op 28 maart 1988 een aanvraag heeft ingediend om bij zijn Nederlandse echtgenote te kunnen verblijven. Of eiser op dat moment al in Nederland was kan uit de stukken niet worden afgeleid, en eiser kon daarover ook geen uitsluitsel geven. Uit hetzelfde overzicht volgt dat eiser bij besluit van 19 april 1988 in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning voor verblijf bij Nederlandse echtgenote, ingangsdatum 19 april 1988 en geldig tot 9 augustus 1989. Partijen zijn het er over eens dat de bedoelde echtgenote is de ter zitting verschenen [echtgenote] , dat zij de Turkse nationaliteit heeft en niet (tevens) de Nederlandse , en dat in het verblijfsoverzicht dus ten onrechte is opgenomen dat eiser verblijf had bij een Nederlandse echtgenote. Van 4 oktober 1995 tot aan het moment van intrekking is eiser in het bezit geweest van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd. Op 1 oktober 2012 is eiser uitgeschreven uit de brp, waarbij als reden is vermeld ‘Registratie Niet Ingezetenen’. Op 12 april 2016 is eiser weer ingeschreven in de brp.

Eiser heeft met [echtgenote] twee kinderen: [kind 1] , geboren op [datum] 1989, van Turkse nationaliteit, en [kind 2] , geboren op [datum] 1998, en eveneens van Turkse nationaliteit. [kind 1] en [kind 2] hebben sinds hun geboorte rechtmatig verblijf gehad in Nederland.

3. Voor zover thans van belang heeft verweerder bij het bestreden besluit het bij het primaire besluit ingenomen standpunt gehandhaafd dat eiser zijn hoofdverblijf niet langer in Nederland heeft. Eiser heeft van 1 oktober 2012 tot 12 april 2016 niet ingeschreven gestaan in de brp en eiser heeft niet aangetoond dat hij in de betreffende periode in Nederland verbleef. De stukken die eiser heeft overgelegd om zijn verblijf aan te tonen voldoen niet. Bij een deel van deze stukken gaat het om subjectief bewijs en een deel betreft weliswaar objectief bewijs dat eiser in Nederland is geweest, maar vormen onvoldoende basis om aan te nemen dat eiser de gehele periode van 1 oktober 2012 tot 12 april 2016 in Nederland was. Intrekking levert geen strijd op met door artikel 8 van het EVRM beschermde recht op gezins- en priv éleven. Daarbij heeft verweerder onder meer in aanmerking genomen dat eiser stelt gezinsleven uit te oefenen met [echtgenote] en [kind 2] maar daarvan onvoldoende bewijzen heeft overgelegd. Verweerder heeft in dit kader ook een belangenafweging gemaakt tussen de belangen van eiser om in Nederland het recht op gezins- en privéleven uit te oefenen enerzijds en het algemeen belang van de Nederlandse staat anderzijds, en heeft de belangenafweging in het nadeel van eiser laten uitvallen.

4. Eiser heeft aangevoerd dat hij inderdaad tussen 1 oktober 2012 en 12 april 2016 niet ingeschreven heeft gestaan in de brp maar dat die mutatie niet op zijn verzoek heeft plaatsgevonden. Eiser was in die periode verslaafd aan alcohol en gokken en kwam daardoor uiteindelijk op straat te staan. In die periode heeft hij echter wel bij verschillende kennissen en familieleden in Nederland verbleven. Ten onrechte eist verweerder dat eiser met stukken bewijst dat hij de hele periode in Nederland was. Eiser kan slechts verschillende bewijsstukken overleggen waaruit volgt dat hij op verschillende momenten in Nederland was. Vaststaat dat eiser op 26 september 2012 is ingereisd via Schiphol, en dus in Nederland was. Niet waarschijnlijk is het dat hij vijf dagen nadien zijn hoofdverblijf heeft verplaatst, zo stelt eiser. Uit de zorgpolis van Menzis volgt verder dat eiser in 2013 in Nederland was. Voor het hebben van een zorgverzekering moet verblijf in Nederland worden aangetoond, aldus eiser.

4.1

Op grond van artikel 20 gelezen in samenhang met artikel 22, tweede lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 ( Vw 2000) kan een verblijfsvergunning worden ingetrokken als de houder daarvan zijn hoofdverblijf buiten Nederland heeft gevestigd.

Volgens paragraaf B12/2.5 gelezen in samenhang met paragraaf B1/6.2.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) beoordeelt verweerder of de vreemdeling het hoofdverblijf, als bedoeld in artikel 22, tweede lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 , heeft verplaatst aan de hand van feiten en omstandigheden van feitelijke aard.

Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), bijvoorbeeld de uitspraak van 24 mei 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1539), mag verweerder in een uitschrijving van een vreemdeling uit de brp een belangrijke aanwijzing zien dat die vreemdeling zijn hoofdverblijf naar het buitenland heeft verplaatst. Vervolgens is het aan die vreemdeling om dit te weerleggen. Van de persoon in kwestie mag worden verlangd dat hij met objectieve en verifieerbare gegevens staaft dat hij zijn hoofdverblijf niet buiten Nederland heeft verplaatst.

Omdat, zo volgt ook de hiervoor aangehaalde Afdelingsuitspraak, verweerder in beginsel mag uitgaan van de juistheid van de gegevens in de brp, heeft hij in de uitschrijving niet ten onrechte een belangrijke aanwijzing gezien dat eiser zijn hoofdverblijf buiten Nederland heeft verplaatst.

4.2

Eiser heeft ter onderbouwing van zijn stelling dat hij in de periode hier van belang in Nederland heeft verbleven de volgende stukken overgelegd:

- verklaringen van vrouw, kinderen, familieleden en personen uit zijn sociale netwerk;

- een rekening voor een consult bij de huisarts op 1 mei 2013;

- bankafschriften over de periode 13 november 2012 tot 13 april 2016;

- de zorgpolis voor 2013, met begeleidend schrijven van november 2012, van Menzis;

- een uitdraai van een e-mailbericht van het UWV van 18 augustus 2015;

- financiële jaaroverzichten 2012 – 2016;

- vliegtickets Düsseldorf – Istanbul (20 nov 2015) en Istanbul – Düsseldorf (30 nov 2015);

- kopieën uit het paspoort van eiser waaruit blijkt dat hij op 26 september 2012 via Schiphol is ingereisd.

Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de verklaringen van familie, vrienden en kennissen niet afkomstig zijn uit een objectieve bron. Uit de rekening van de huisarts en de kopie uit het paspoort kan worden afgeleid dat eiser in Nederland is geweest, en dat zou ook uit de pintransacties kunnen worden afgeleid, maar niet ten onrechte heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat die stukken onvoldoende zijn om aan te nemen dat eiser hoofdverblijf in Nederland had in genoemde periode. De overige stukken kunnen dit verblijf evenmin aantonen nu deze betrekking hebben op gebeurtenissen of handelingen waarvoor de aanwezigheid van eiser in Nederland niet was vereist. Zij vormen daarmee, zoals verweerder niet ten onrechte heeft gesteld, geen onomstotelijk bewijs dat eiser in Nederland was. De rechtbank is van oordeel dat verweerder aldus deugdelijk heeft gemotiveerd dat eiser niet heeft weerlegd dat hij zijn hoofdverblijf buiten Nederland heeft verplaatst.

5. Eiser heeft verder aangevoerd dat uit het besluit niet blijkt of verweerder zich op het standpunt stelt dat er sprake is van privéleven in Nederland, terwijl dat duidelijk wel het geval is. Eiser verblijft al 30 jaar rechtmatig in Nederland en zijn banden met Nederland zijn sterker dan de banden met Turkije. Verweerder wekt ten onrechte de indruk dat eiser 3,5 jaar uit Nederland weg is geweest.

5.1

Uit de jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM), Rodrigues da Silva en Hoogkamer tegen Nederland, van 31 januari 2006, ECLI:CE:ECHR:2006:0131JUD005043599, en die van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraak van 29 september 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2632) volgt dat verweerder bij de belangenafweging in het kader van het door artikel 8 van het EVRM beschermde recht op eerbiediging van priv éleven een "fair balance" moet vinden tussen het belang van de vreemdeling enerzijds en het Nederlands algemeen belang dat is gediend bij het uitvoeren van een restrictief toelatingsbeleid anderzijds. Daarbij moet hij alle voor die belangenafweging van betekenis zijnde feiten en omstandigheden kenbaar betrekken.

De bestuursrechter moet toetsen of verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in zijn belangenafweging heeft betrokken en, zo ja, of verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat die afweging heeft geresulteerd in een "fair balance" tussen enerzijds het belang van een vreemdeling bij de uitoefening van het privéleven hier te lande en anderzijds het algemeen belang van de Nederlandse samenleving bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid.

5.2

In het bestreden besluit en het verweer in beroep heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM in het nadeel van eiser uitvalt. In het besluit heeft verweerder er daartoe op gewezen dat niet in geschil is dat eiser sterke banden heeft met Nederland maar dat hij er zelf voor heeft gekozen 3,5 jaar buiten Nederland te verblijven. Niet is verder gebleken van banden met Nederland die de gebruikelijke banden overstijgen. Vanwege het verplaatsen van het hoofdverblijf wordt aangenomen dat eiser banden met Turkije heeft. Dat blijkt ook uit zijn in bezwaar afgelegde verklaringen dat hij in de betreffende periode meermaals in Turkije is geweest. Die banden blijken ook uit het feit dat eiser de taal spreekt, zussen, broers en een vriend in Turkije heeft en sinds het verkrijgen van de verblijfsvergunning regelmatig, eens per twee jaar, naar Turkije terugkeerde.

5.3

Gelet hierop gaat verweerder er, anders dan eiser meent, wel vanuit dat er sprake is van privéleven in Nederland.

5.4

De rechtbank overweegt dat niet in geschil is dat eiser na zijn inschrijving in de brp in april 2016 in Nederland heeft verbleven. Naar het oordeel van de rechtbank brengt dat mee dat de voor het privéleven relevante verblijfsperiode omvat de periode van 19 april 1988, ingangsdatum verblijfsvergunning, tot 1 oktober 2012, uitschrijving brp, en van 12 april 2016, inschrijving brp, tot het moment waarop het primaire besluit is genomen, op 23 juni 2017. De totale verblijfsperiode van eiser in Nederland komt daarmee op 25 jaar en 7 maanden. Eiser heeft tot aan de intrekking van de verblijfsvergunning rechtmatig in Nederland verbleven.

5.5

Verweerder heeft, zo is door verweerder ter zitting ook bevestigd, groot gewicht toegekend aan de omstandigheid dat eiser 3,5 jaar buiten Nederland heeft verbleven. Verweerder gaat er daarbij vanuit dat eiser in Turkije heeft verbleven, en heeft dat in het kader van de vaststelling van de banden met Turkije meegewogen. Aan die omstandigheid, maar ook aan de overigens bestaande banden met Turkije, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank teveel gewicht toegekend. De totale rechtmatige verblijfsperiode van eiser in Nederland is meer dan 25 jaar. Eiser was ten tijde van het besluit in primo op één dag na 57 jaar oud en is op 27-jarige leeftijd naar Nederland gekomen en heeft dus bijna de helft van zijn leven in Nederland gewoond. Uit het bestreden besluit volgt dat niet in geschil is dat eiser een sociaal netwerk in Nederland heeft. Evenmin is in geschil dat eiser geen criminele antecedenten heeft. Tenslotte is eiser uit zichzelf, en ruim voordat verweerder op 14 april 2017 het voornemen tot intrekking van de vergunning bekend heeft gemaakt, naar Nederland teruggekeerd en heeft hij zich (weer) ingeschreven in de brp. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet terecht op het standpunt gesteld dat de belangenafweging heeft geresulteerd in een "fair balance" als hiervoor bedoeld. Dat betekent dat de intrekking van de verblijfsvergunning in strijd is met artikel 8 van het EVRM .

6. Het beroep is daarom gegrond. Het bestreden besluit zal worden vernietigd. Omdat de intrekking van de verblijfsvergunning in strijd is met artikel 8 van het EVRM ziet de rechtbank tevens aanleiding zelf in de zaak te voorzien door het primaire besluit te herroepen. De rechtbank zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit.

7. Met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), gelezen in samenhang met de artikelen 7:15, tweede tot en met vierde lid, van de Awb , veroordeelt de rechtbank verweerder in de proceskosten. Overeenkomstig het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht bedragen eisers proceskosten € 2048 voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in bezwaar en in beroep (1 punt voor het bezwaarschrift; 1 punt voor het verschijnen ter zitting van de ambtelijke commissie; 1 punt voor het beroepschrift; 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 512; wegingsfactor 1).

8. Omdat het beroep gegrond wordt verklaard zal de rechtbank verweerder gelasten het door eiser betaalde griffierecht van € 170 aan eiser te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:

verklaart het beroep gegrond;

vernietigt het bestreden besluit;

herroept het primaire besluit;

bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;

veroordeelt verweerder in de proceskosten die eiser heeft moeten maken voor de behandeling van het bezwaar en het beroep tot een bedrag van € 2048;

bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht tot een bedrag van € 170 aan eiser vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J. Post, voorzitter, en mr. J.H. van Breda en

mr. J.J.W.P. van Gastel, leden, in aanwezigheid van drs. M.P. de Zwart, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 januari 2019

griffier voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Artikel 85 van de Vw 2000 bepaalt dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (herstel verzuim) is niet van toepassing.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature