Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Omgevingsvergunning voor de bouw van 20 appartementen en 9 eengezinswoningen met parkeervoorziening. Chw. Beroep ongegrond.

Verweerder heeft bij de verlening van de omgevingsvergunning toepassing kunnen geven aan artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo in samenhang met artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3, van de Wabo en op deze wijze kunnen afwijken van de in artikel 25 van de planvoorschriften opgenomen uitwerkingsregels. Het daarin neergelegde bouwverbod is niet van toepassing. Er is voorts geen grond voor het oordeel dat de stedenbouwkundige onderbouwing onvoldoende is dan wel dat het bouwplan niet voldoet aan het beleid van verweerder. Ook de beroepen ten aanzien van parkeren, welstand, overschrijding voorgevelrooilijn, leefomgeving, eventuele schade aan woningen en het door eisers aangedragen alternatief, slagen niet.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht

zaaknummers: SGR 16/8663 en SGR 16/8964

uitspraak van de meervoudige kamer van 1 mei 2017 in de zaken tussen

[eiser 1] , [eiser 2] , [eiser 3] , [eiser 4] (zaaknummer SGR 16/8663) en [eiser 5] (zaaknummer 16/8964), allen te [adres 1] , eisers

(gemachtigde: mr. A.M.C. Marius-van Eeghen),

en

het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg, verweerder

(gemachtigde: E. Tolido).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [bedrijf] B.V., te Delft, vergunninghoudster

(gemachtigden: C.J. Aartsen en mr. A.G. van Keulen).

Procesverloop

Bij besluit van 26 september 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan vergunninghoudster een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van twintig appartementen en negen eengezinswoningen met parkeervoorziening op het perceel aan [adres 1] (het bouwplan).

Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Eisers hebben verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Bij uitspraak van 20 december 2016 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank dit verzoek afgewezen.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Beide partijen hebben nadien nog nadere stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 maart 2017.

Van eisers zijn [eiser 1] , [eiser 4] en [eiser 5] verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde en [persoon 1] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde die is bijgestaan door [persoon 2] , [persoon 3] , [persoon 4] en [persoon 5] . Vergunninghoudster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigden.

Overwegingen

1.1

De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. Op 30 oktober 2015 heeft vergunninghoudster een omgevingsvergunning aangevraagd als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) voor de activiteiten bouwen, handelen in strijd met regels van ruimtelijke ordening en uitrit aanleggen of veranderen. Het bouwplan voorziet in het oprichten van twintig appartementen en negen eengezinswoningen in meerdere bouwlagen en grotendeels geplaatst op een half verdiepte parkeerkelder. De bovenste bouwlaag wordt uitgevoerd als volledige bouwlaag met een plat dak of als kaplaag. De hoofdentree van de appartementen en de eengezinswoningen bevindt zich aan [adres 1] .

1.2

Op 24 november 2015 heeft de welstands- en monumentencommissie (de welstandscommissie) ingestemd met het bouwplan.

1.3

Verweerder heeft voor de beoordeling van de aanvraag van de omgevingsvergunning de uitgebreide voorbereidingsprocedure gevolgd. Het ontwerp van de omgevingsvergunning is gepubliceerd in de Staatscourant op 16 maart 2016. De stukken zijn vanaf 17 maart 2016 tot en met 27 april 2016 ter inzage gelegd. Eisers hebben tijdig zienswijzen ingediend.

1.4

In opdracht van Ontwikkelingscombinatie Damcentrum heeft Legalexion een onderzoek verricht ten behoeve van de ruimtelijke onderbouwing van het bouwplan. In juni 2016 is daarvan een rapport opgemaakt.

1.5

Op 13 september 2016 heeft de gemeenteraad de definitieve verklaring van geen bedenkingen verleend. Daarbij heeft de gemeenteraad een amendement aangenomen dat ziet op het parkeren.

2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder aan vergunninghoudster een omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, b en c, van de Wabo en artikel 2.2, eerste lid, onder e, van de Wabo in samenhang met de artikelen 1:8 en 2:12, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening Leidschendam-Voorburg.

3. Eisers kunnen zich niet met het bestreden besluit verenigen en voeren thans nog het volgende aan. Het bouwplan is in strijd met artikel 25 van de planvoorschriften, onder meer omdat een uitwerkingsplan ontbreekt. Ook wijkt het bouwplan ten aanzien van de voorgevelrooilijn af van het bestemmingsplan. Verweerder heeft het begrip (bouw)accent in artikel 25 van de planvoorschriften op onaanvaardbare wijze opgerekt. Daarnaast is het welstandsadvies onvoldoende gemotiveerd. Het bouwplan komt over als een massieve bebouwing en heeft daardoor een negatieve uitstraling op met name het karakter van het oude centrum, zijnde een beschermd dorpsgezicht. Het appartementencomplex mist volledig aansluiting met de directe omgeving, zijnde historische panden en het Sluisgebied. Voorts is het niet acceptabel dat bij het perceel [adres 3] 7 op of tegen de erfgrens wordt gebouwd en is ook de stedenbouwkundige onderbouwing uiterst summier. Er wordt uitsluitend verwezen naar het Masterplan Damcentrum (masterplan) en het bestemmingsplan. Verder heeft verweerder de belangen van de omwonenden onvoldoende betrokken bij zijn besluitvorming. Als gevolg van het bouwplan gaat de licht- en zoninval van de appartementen aan de Damlaan ernstig achteruit en door de werkzaamheden kan mogelijk schade ontstaan aan de omliggende woningen. Het bouwplan voorziet niet in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein en alternatieven voor het bouwplan zijn niet dan wel onvoldoende onderzocht. Het voorgaande brengt met zich dat het bouwplan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en dat verweerder de omgevingsvergunning had dienen te weigeren, aldus eisers.

4. Ten aanzien van de belanghebbendheid van eisers overweegt de rechtbank als volgt. [eiser 1] , [eiser 2] , [eiser 3] , [eiser 4] en [eiser 5] wonen aan [adres 2] respectievelijk [adres 3] 7, [adres 3] 9, [adres 4] 12 en [adres 3] 8. Ondanks dat niet alle eisers vanuit hun woning direct zicht hebben op het bouwplan, is de rechtbank van oordeel dat zij allen als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb kunnen worden aangemerkt vanwege de situering van hun woningen ten opzichte van het bouwplan en de afstand tussen hun woningen en het bouwplan.

5. Ingevolge artikel 1.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Crisis- en herstelwet (Chw) is afdeling 2 van die wet van toepassing op alle besluiten die krachtens enig wettelijk voorschrift zijn vereist voor de ontwikkeling of verwezenlijking van de in bijlage I bij deze wet bedoelde categorieën ruimtelijke en infrastructurele projecten dan wel voor de in bijlage II bij deze wet bedoelde ruimtelijke en infrastructurele projecten. In categorie 3.1 van bijlage I van de Chw zijn genoemd ontwikkeling en verwezenlijking van werken en gebieden krachtens afdeling 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) of een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wabo van het bestemmingsplan, het inpassingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, ten behoeve van de bouw van meer dan elf woningen in een aaneengesloten gebied of de herstructurering van woon- en werkgebieden. Nu het thans in geding zijnde bouwplan de bouw van een appartementencomplex bestaande uit twintig eenheden en negen eengezinswoningen behelst, wordt ruimschoots voldaan aan de voorwaarde dat ten minste elf woningen gebouwd worden in een aaneengesloten gebied, zoals genoemd in categorie 3.1 van bijlage I van de Chw. Daarmee is de Chw op het bestreden besluit van toepassing.

6.1

Ter plaatse geldt het bestemmingsplan “Damcentrum”. Blijkens de plankaart zijn de in geding zijnde percelen onder meer aangewezen voor “Uit te werken gebied voor woondoeleinden (UW)”. Volgens artikel 25, tweede lid, van de planvoorschriften werken burgemeester en wethouders deze bestemming nader uit met inachtneming van de aanduidingen op de plankaart en de in dit lid opgenomen bepalingen. Ingevolge het derde lid mag op de gronden met de bestemming UW uitsluitend worden gebouwd in overeenstemming met een uitwerkingsplan dat rechtskracht heeft verkregen en krachtens de in een zodanig plan gestelde eisen. Ingevolge het vierde lid mag in afwijking van het bepaalde in het derde lid ter plaatse van de bestemming UW, voordat een uitgewerkt plan rechtskracht heeft verkregen, uitsluitend worden gebouwd indien de op te richten bebouwing naar bestemming en voorgenomen gebruik, alsmede naar afmetingen en plaats binnen het plangebied in overeenstemming zal zijn met, dan wel op verantwoorde wijze kan worden ingepast in een reeds vastgesteld uitgewerkt plan of een daarvoor gemaakt ontwerp.

6.2

Niet in geschil is dat een uitwerkingsplan ontbreekt. Artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo biedt een naast de bestemmingsplanprocedure staande en los daarvan toepasbare procedure waar verweerder gebruik van mag maken. Zoals uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 26 augustus 2009 volgt, (ECLI:NL:RVS:2009:BJ6064) mag ook van deze bevoegdheid gebruik worden gemaakt indien voor de gronden waarop het desbetreffende project is voorzien, een uitwerkingsplicht geldt. Verweerder heeft bij de verlening van de omgevingsvergunning dan ook toepassing kunnen geven aan artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo in samenhang met artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3°, van de Wabo, en op deze wijze kunnen afwijken van de in artikel 25 van de planvoorschriften opgenomen uitwerkingsregels. Dit geldt ook voor het bepaalde in artikel 25, derde en vierde lid, van de planvoorschriften. Het daarin neergelegde bouwverbod is in dit geval niet van toepassing. Deze grond slaagt dus niet.

7.1

Eisers hebben, samengevat weergegeven, aangevoerd dat het bouwplan niet past in de omgeving en het beleid van de gemeente, waaronder het masterplan. Het bouwplan is te massaal en heeft daardoor een negatieve uitstraling op met name het karakter van het oude centrum, zijnde beschermd dorpsgezicht, verdrukt de bouwwerken in de directe omgeving en verstrekt de ruimtelijke structuur niet, is ongunstig voor de leefbaarheid van de huidige bewoners en heeft zeer ongunstige en onaanvaardbare effecten op het historisch gebied. De rechtbank begrijpt deze beroepsgrond aldus dat het bouwplan volgens eisers in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

7.2

Verweerder heeft de afwijking van het planologisch regime niet in strijd geacht met een goede ruimtelijke ordening. Aan dit standpunt ligt de ruimtelijke onderbouwing van juni 2016 ten grondslag.

7.3

De rechtbank komt met betrekking tot deze beroepsgrond tot het volgende oordeel. Het bouwplan is in strijd met het vigerende bestemmingsplan. De aan verweerder toekomende bevoegdheid tot het verlenen van de gevraagde omgevingsvergunning is discretionair van aard. Dit betekent dat verweerder over een zekere mate van vrijheid beschikt om toepassing te geven aan die bevoegdheid. De beslissing om al dan niet de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen voor het bouwen en gebruiken van gronden of bouwwerken in afwijking van een geldend bestemmingsplan is afhankelijk van de inzichten die bij verweerder bestaan over de gewenste planologische ontwikkelingen in het betreffende gebied en de mogelijkheden die in de visie van verweerder daartoe bestaan. De door de rechter uit te voeren toetsing zal zich om die reden dienen te beperken tot de vraag of sprake is van een zodanige onevenwichtigheid in de afweging van de betrokken belangen, dat moet worden geoordeeld dat verweerder niet in redelijkheid tot de verlening van de in geding zijnde omgevingsvergunning heeft kunnen komen.

7.4

De ruimtelijke onderbouwing, van juni 2016, is tot stand gekomen na een onderzoek van Legalexion. In de ruimtelijke onderbouwing wordt op alle ruimtelijk relevante consequenties van het bouwplan voor de omgeving ingegaan en is een motivering gegeven waarom afwijking van het geldende planologisch regime niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Er wordt uiteengezet dat het plan past binnen de doelstellingen van het actuele gemeentelijke beleid, waaronder het masterplan. Het masterplan beschrijft hoe het historische centrum van Leidschendam zich, mede gelet op eerder geformuleerde stedenbouwkundige uitgangspunten, in de toekomstige periode ruimtelijk en functioneel zou moeten ontwikkelen om van het gebied een levendig, leefbaar en vitaal stedelijk verblijfsgebied te maken.

Daarnaast is naar verschillende ruimtelijk relevante (onderzoeks)aspecten gekeken om te onderzoeken of het plan uitvoerbaar is. Er is onder meer een stedenbouwkundige analyse uitgevoerd en onderzoek gedaan naar de luchtkwaliteit en geluidseffecten. In de stedenbouwkundige analyse wordt geconcludeerd dat het bouwplan als onderdeel van het totale herinrichtingsproject voor het Damcentrum een wezenlijke bijdrage levert aan kwaliteitsverbetering van het woningaanbod. Het bouwplan sluit aan bij en draagt bij aan de in het masterplan geformuleerde hoofddoelstellingen. De rechtbank ziet op basis van het voorgaande niet in dat bij de ruimtelijke onderbouwing elementen ten onrechte niet meegewogen, niet onderzocht of buiten beschouwing gelaten zijn.

7.5

De rechtbank volgt eisers niet in hun standpunt dat verweerder het begrip accent uit het masterplan op onaanvaardbare wijze oprekt. Op pagina 47 van het masterplan staat op een verbeelding met een ster aangegeven waar het stedenbouwkundig accent moet worden geplaatst. Uit de tekst bij deze verbeelding volgt dat het accent bestaat uit twee gebouwen van elk zes lagen hoog. Het bouwplan voorziet in dit accent.

7.6

Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de stedenbouwkundige onderbouwing onvoldoende is dan wel dat het bouwplan niet voldoet aan het beleid van verweerder.

8. Wat betreft de bezwaren van eisers ten aanzien van de voorgevelrooilijn overweegt de rechtbank dat door deze overschrijding toe te staan, de afstand van het bouwplan tot de bestaande bebouwing aan het Damplein groter is dan wanneer wordt gebouwd conform het bestemmingsplan, hetgeen als gunstig voor de bewoners van het Damplein kan worden beschouwd. De rechtbank ziet hierin dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder geen toestemming had mogen geven voor deze overschrijding van de voorgevelrooilijn door de buitenruimten aan de zijde van de [adres 2] .

9.1

Met betrekking tot het benodigde aantal parkeerplaatsen overweegt de rechtbank dat verweerder in de omgevingsvergunning heeft voorzien in een afwijking van het bestemmingsplan. Deze afwijking heeft betrekking op het aantal parkeerplaatsen waarin het bouwplan dient te voorzien. Verweerder heeft de aanvraag getoetst aan de Nota parkeernormen 2012. Voor het gehele gebied is een parkeerbalans opgesteld conform de Nota parkeernormen 2012. Uitgangspunt van de Nota parkeernormen 2012 is dat de parkeersituatie voor de bestaande bebouwing niet mag verslechteren ten gevolge van het bouwplan. Het streven is om een parkeerdruk in het openbare gebied in de eindsituatie te realiseren die niet hoger is dan de parkeerdruk in hetzelfde gebied, voorafgaand aan de herontwikkeling. Naar aanleiding van de uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 20 december 2016 heeft verweerder parkeeradviesbureau Spark (Spark) verzocht om te beoordelen of de toets van de parkeeropgave behorende bij het bouwplan volgens het door de gemeente gestelde kader heeft plaatsgevonden.

9.2

Spark heeft het volgende gerapporteerd. Voor de herontwikkeling stonden er 47 sociale huurwoningen op de kavel A3, waarbij gemiddeld 0,8 auto parkeerde in de openbare ruimte. Er was geen sprake van parkeren op eigen terrein. Afgerond stonden er 38 auto’s in het openbare gebied. Volgens de Nota parkeernormen dient het bouwplan te voorzien in 44,4 parkeerplaatsen, waarvan tenminste 8,7 parkeerplaatsen in de openbare ruimte moeten liggen om de bezoekersbehoefte op te vangen, namelijk 0,3 parkeerplaats voor bezoekers per woning/appartement. Het bouwplan voorziet in 24 parkeerplaatsen waardoor 21 parkeerplaatsen moeten worden gevonden in de openbare ruimte. In de openbare ruimte worden 27 openbare parkeerplaatsen gerealiseerd ten behoeve van nabije functies. Spark heeft de parkeerdruk in de situatie na realisatie van het bouwplan berekend op 77% terwijl de parkeerdruk voorheen 84% bedroeg. Spark concludeert dat het bouwplan niet leidt tot een hogere parkeerbehoefte dan in de oorspronkelijke situatie.

9.3

Het onderzoek van Spark voldoet aan de rekenmethodiek parkeerbalans Leidschendam-centrum. De rechtbank kan de rekenmethode van Spark volgen; de uitkomsten in de rapportage zijn concludent. Het eigen onderzoek van eiseres [eiser 1] doet aan voornoemde berekening niet af. [eiser 1] heeft onder meer een memorandum over parkeren opgesteld alsmede een parkeerbalans voor Leidschendam-Centrum. De hoofdconclusie van [eiser 1] luidt dat er een tekort van 637 parkeerplaatsen is. De rechtbank overweegt dienaangaande dat de reeds bestaande parkeerdruk (in dit geval in Leidschendam-Centrum) bij de vaststelling van het aantal benodigde parkeerplaatsen niet kan worden meegenomen. In dit verband is van belang dat bij de beoordeling of wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen alleen rekening behoort te worden gehouden met de parkeerbehoefte als gevolg van het realiseren van het bouwplan (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 6 februari 2008, LJN BC3609). De rechtbank acht, evenals verweerder, het in de Nota Parkeernormen opgenomen uitgangspunt dat de parkeersituatie voor de bestaande bebouwing niet mag verslechteren ten gevolge van het bouwplan, redelijk. Ook bieden hetgeen overigens door eisers op dit punt is aangevoerd en de door hen gemaakte berekeningen geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de in opdracht van verweerder gemaakte berekening voor dit bouwplan niet juist is. Deze beroepsgrond slaagt niet.

10.1

Voorts is in geschil de vraag of verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bouwplan niet in strijd is met redelijke eisen van welstand.

10.2

De rechtbank overweegt onder verwijzing naar vaste jurisprudentie (bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 3 september 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3294) dat verweerder in beginsel doorslaggevende betekenis mag toekennen aan een welstandsadvies. Tenzij het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat verweerder dit niet – of niet zonder meer – aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen, behoeft het overnemen van een welstandsadvies in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders indien de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie dan wel gemotiveerd aanvoert dat het welstandsadvies in strijd is met de volgens de welstandsnota geldende criteria.

10.3

Het advies van de welstandscommissie van 24 november 2015 dat aan het primaire besluit ten grondslag lag, is een ongemotiveerd stempeladvies. Ingevolge vaste jurisprudentie van de Afdeling mag verweerder een stempeladvies aan zijn besluit ten grondslag leggen tenzij het advies gemotiveerd wordt betwist. In zoverre is het bestreden besluit niet ondeugdelijk. In de beroepsfase heeft de welstandscommissie naar aanleiding van de door eisers in geding gebrachte contra-expertise van [persoon 1] van SCALA van 1 december 2016 op 5 januari 2017 een gemotiveerd advies uitgebracht. Vervolgens heeft de welstandscommissie op 13 maart 2017 gereageerd op de aanvulling op de contra-expertise van 17 maart 2017.

10.4

De welstandscommissie heeft in haar gemotiveerde advies van 5 januari 2017 het bouwplan positief beoordeeld. Er is volgens de welstandscommissie sprake van een verzorgd gevelbeeld, passend binnen het gebiedstype ‘rooilijnstedenbouw’. In het bouwplan zijn met zekere vrijheid architectonische middelen gehanteerd, zoals in de regio gebruikelijk zijn. Het bouwplan zal de indruk wekken in meerdere fasen te zijn gerealiseerd, hetgeen recht doet aan het vormen van groepsbeelden. De kwaliteiten van het gebied worden door de architectuur van het bouwplan niet overstemd. De gestelde waarden voor architectonische kwaliteit van het gedeelte van het bouwplan dat onder het welstandsregime ‘Vlietoever zone’ valt, worden in voldoende mate gerespecteerd. De betreffende woning is voldoende ingetogen en past in de lijn van het historisch gegroeide karakter van de Vlietzone. Naar het oordeel van de rechtbank vertoont het welstandsadvies naar inhoud of wijze van totstandkoming ervan geen gebreken.

10.5

Weliswaar heeft SCALA een andere visie op het bouwplan gegeven dan de welstandscommissie, maar dat brengt niet mee dat het advies van de welstandscommissie niet deugdelijk is. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de welstandscriteria naar hun aard niet in de weg staan aan verschillende waarderingen van het bouwplan.

10.6

Verweerder heeft het advies van de welstandscommissie dan ook aan zijn besluit tot verlening van de omgevingsvergunning ten grondslag mogen leggen.

11. 1 Eisers betogen dat door het bouwplan hun uitzicht, de licht- en zoninval en de privacy, in het bijzonder door de afstand van het bouwplan tot de erfafscheiding, ernstig achteruit gaat en dat verweerder hiermee onvoldoende rekening heeft gehouden.

11. 2 Vaststaat dat het bouwplan nadelige gevolgen heeft voor het uitzicht van in ieder geval eisers [eiser 5] en [eiser 3] . Het verlies aan uitzicht is naar het oordeel van de rechtbank echter niet zo zwaarwegend dat verweerder in redelijkheid aan dat verlies meer gewicht had moeten toekennen dan aan het belang bij realisering van het bouwplan. Hierbij is van belang dat eisers wonen in een stedelijke omgeving en dat in een dergelijke omgeving rekening dient te worden gehouden met een beperking van uitzicht. Er bestaat immers geen blijvend recht op vrij uitzicht. De rechtbank betrekt bij dit oordeel verder dat nog niet al te lang geleden de locatie ook was bebouwd en dat op grond van het huidige bestemmingsplan hoger mag worden gebouwd dan waarin het bouwplan voorziet.

11.3

Ten aanzien van de licht- en zoninval overweegt de rechtbank dat een bezonningsstudie is gemaakt waarin de schaduwwerking van het voorgestelde bouwplan en de schaduwwerking van een plan dat voldoet aan de voorschriften uit het bestemmingsplan is vergeleken. Uit deze studie volgt dat realisatie van het bouwplan nagenoeg in alle situaties een gunstiger schaduwwerking met zich brengt dan een plan dat voldoet aan het bestemmingsplan. De rechtbank ziet in hetgeen door eisers is aangevoerd, geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van deze bezonningsstudie.

11.4

Inzake de door eisers gestelde schending van de privacy omdat het bouwplan is gesitueerd te kort op de erfgrens van de woningen aan [adres 3] overweegt de rechtbank dat er geen wettelijke bepaling is die verbiedt dat tegen de erfgrens aan wordt gebouwd. Artikel 5:50 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt slechts dat het niet is geoorloofd binnen twee meter van de grenslijn van dit erf vensters of andere muuropeningen, dan wel balkons of soortgelijke werken te hebben, voor zover deze op dit erf uitzicht geven, tenzij de eigenaar van het naburige erf daartoe toestemming heeft gegeven. Nu in de muur die tegen de erfgrens met de percelen aan [adres 3] zal worden aangebouwd geen vensters, andere muuropeningen dan wel balkons worden gemaakt, staat artikel 5:50 van het BW niet in de weg om tot de erfgrens te bouwen. Van de gestelde verschuiving van het oorspronkelijke bouwplan met een meter in de richting de percelen aan [adres 3] is de rechtbank niet gebleken. Deze stelling lijkt gebaseerd te zijn op een zich bij de stukken bevindende impressie van het bouwplan, welke impressie geen onderdeel uitmaakt van de aanvraag.

11.5

Gelet op het voorgaande wordt naar het oordeel van de rechtbank de leefomgeving van eisers niet op een zo onacceptabele wijze aangetast door het bouwplan, dat verweerder de aanvraag om een omgevingsvergunning om die reden had moeten weigeren.

12. Wat betreft de door eisers geuite vrees dat als gevolg van de bouwwerkzaamheden schade aan hun eigendommen zal ontstaan, overweegt de rechtbank dat dit niet aan de verlening van de omgevingsvergunning in de weg kan staan. Om te kunnen bouwen dient te worden voldaan aan veiligheidsvoorschriften en dient ter nadere goedkeuring van verweerder een bouwveiligheidsplan te worden aangeleverd. Daar komt bij dat eventuele materiële schade door de bouwwerkzaamheden wordt gedekt door een door de aannemer in overleg met de eigenaar van de grond en omwonenden afgesloten verzekering.

13. Met betrekking tot het door eisers aangedragen alternatief om de vergunde zes bouwlagen van het appartementencomplex te verlagen naar vier bouwlagen overweegt de rechtbank dat verweerder het bouwplan dient te beoordelen zoals dat is ingediend door de aanvrager. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling kan, indien een bouwplan op zichzelf aanvaardbaar is, het bestaan van een alternatief slechts dan tot het onthouden van medewerking aan een bouwplan nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van het alternatief een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 10 juni 2015, ECLI:NL: RVS:2015:1817). Van het alternatief dat eisers aanvoeren, is niet op voorhand duidelijk dat een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. Verweerder heeft in dit alternatief dan ook geen aanleiding hoeven zien om niet tot verlening van de omgevingsvergunning over te gaan.

14. Hetgeen door eisers overigens is aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel. Gelet op het voorgaande, bestaat naar het oordeel van de rechtbank geen grond voor het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid tot de verlening van de in geding zijnde omgevingsvergunning heeft kunnen komen.

15. De beroepen zijn ongegrond.

16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, voorzitter, en mr. D.A.J. Overdijk en mr. J.E. van den Brink, leden, in aanwezigheid van mr. F. Willems-Gerritse, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 mei 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature