Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Slaafse nabootsingsleer ziet alleen op bewuste ontlening. Hiervan i.c. niet gebleken.

Uitspraak



vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht

zaaknummer / rolnummer: C/13/595205 / HA ZA 15-924

Vonnis van 12 april 2017

in de zaak van

[eiseres] ,

wonende te [woonplaats] ,

eiseres,

advocaat mr. N.A.D. Plasmans-Noesen te Eindhoven,

tegen

1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

IKEA B.V.,

gevestigd te Amsterdam,

2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

INTER IKEA SYSTEMS B.V.,

gevestigd te Amsterdam,

gedaagden,

advocaat mr. E.W. Jurjens te Amsterdam.

Eiseres zal hierna [eiseres] worden genoemd, gedaagden zullen gezamenlijk worden aangeduid als Ikea.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

het tussenvonnis van 22 juni 2016 waarin ambtshalve een comparitie van partijen is gelast,

het proces-verbaal van comparitie van 3 februari 2017 en de daarin genoemde stukken,

de brief van Ikea van 22 februari 2017 in reactie op het proces-verbaal.

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2 De feiten

2.1.

[eiseres] heeft de zogenaamde Proplamp ontwikkeld.

2.2.

De eerste variant van de Proplamp dateert van begin 2010 en is in juli 2010 verkocht aan de Gummmbar in Amsterdam. Deze variant van de Proplamp is van papier gemaakt. Sindsdien is de Proplamp verder ontwikkeld.

2.3.

In januari 2012 heeft [naam 1] een soortgelijke hanglamp ontworpen die bestaat uit zeven lagen wit synthetisch non-woven materiaal.

2.4.

Eind 2013 gaan [eiseres] en [naam 1] samenwerken. Samen ontwikkelen zij een nieuwe versie van de Proplamp gemaakt van wit synthetisch non-woven materiaal. De Proplamp is te koop in verschillende maten. De reguliere consumentenprijs varieert van € 299,- tot € 1.199,-. De Proplamp zoals deze momenteel op de markt is wordt hieronder weergeven. De Proplamp wordt voorgevormd (gepropt) verkocht en kan door de koper verder worden gevormd (afgepropt).

2.5.

Ikea brengt eind 2014/begin 2015 een lampenkap op de markt genaamd Krusning. Deze lamp is door [naam 2] ontworpen. De Krusning bestaat uit zeven lagen papier waarvan de randen zijn versterkt met een metalen draad. De Krusning wordt verkocht in twee maten. De Krusning wordt in Nederland verkocht voor € 6,99 (de kleine variant) en € 14,95 (de grote variant). De Krusning is bij de koop plat ingepakt en moet door de koper zelf in elkaar worden gezet en daarna in de gewenste vorm worden gevormd. De ophanging wordt separaat verkocht. Op de website van Ikea wordt de Krusning als volgt afgebeeld.

3 Het geschil

3.1.

[eiseres] vordert samengevat -, uitvoerbaar bij voorraad, een verklaring voor recht dat Ikea onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiseres] door met de Krusning lamp een slaafse nabootsing van de Proplamp op de markt te brengen en de in het intellectuele eigendomsrecht gebruikelijke nevenvorderingen.

3.2.

Op het auteursrecht wordt door [eiseres] geen beroep gedaan omdat een eventuele proceskostenveroordeling op de voet van artikel 1019h Rv te grote financiele gevolgen voor haar zou hebben.

3.3.

Ikea heeft zich verweerd door onder meer aan te voeren dat de Krusning zelfstandig is ontwikkeld waarbij geen enkele ontlening aan de Proplamp heeft plaatsgevonden. Van slaafse nabootsing kan daarom geen sprake zijn, aldus Ikea.

3.4.

Volgens [eiseres] is de Krusning wel degelijk ontleend aan de Proplamp. De ontstaansgeschiedenis van de Krusning is echter niet relevant omdat nabootsing (ontlening) niet vereist is om een geslaagd beroep op de slaafse nabootsingsleer te doen. Het is niet de navolgingshandeling die onrechtmatig is maar het veroorzaken van verwarringsgevaar met een product dat eerder op de markt is gebracht, aldus [eiseres] .

3.5.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4 De beoordeling

4.1.

De grondregel van de slaafse nabootsingsleer is door de Hoge Raad voor het eerst neergelegd in het Hyster Karry Krane-arrest (HR 26 juni 1953, NJ 1954/90). Sindsdien is het leerstuk verder verfijnd. Vast staat dat de nabootsing van een product dat niet (langer) wordt beschermd door een recht van intellectuele eigendom in beginsel iedereen vrijstaat. Dit beginsel lijdt uitzondering wanneer door die nabootsing verwarring bij het publiek valt te duchten en de nabootsende concurrent tekortschiet in zijn verplichting om bij het nabootsen alles te doen wat redelijkerwijs, zonder afbreuk te doen aan de deugdelijkheid of bruikbaarheid van zijn product, mogelijk en nodig is om te voorkomen dat door gelijkheid van beide producten gevaar voor verwarring ontstaat (zie onder meer HR 20 november 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ6999, NJ 2011/302, Lego). De mogelijkheid om een andere weg in te slaan, zonder daarmee afbreuk te doen aan de deugdelijkheid en de bruikbaarheid van het product, brengt tevens de verplichting mee dit te doen (vgl. HR 15 maart 1968, NJ 1968/268, Plastic Stapelschalen). Voor een succesvol beroep op slaafse nabootsing is nodig dat het nagebootste product op het moment dat de nabootsende concurrent met de nabootsing de markt betreedt, een zeker onderscheidend vermogen heeft, anders gezegd een eigen plaats op de markt heeft (HR 21 december 1956, NJ 1960/414, Drukasbakken). Bij de beoordeling of het verwarringsgevaar nodeloos is, dient rekening te worden gehouden met alle omstandigheden waaronder de producten worden verhandeld (vgl. HR 7 juni 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0273, NJ 1992/392, Rummikub).

4.2.

De slaafse nabootsingsleer is gebaseerd op de onrechtmatige daad (artikel 6:162 Burgerlijk Wetboek). Meer specifiek betreft de slaafse nabootsing een doen in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. De onrechtmatigheid schuilt niet primair in het nabootsen van een product. Dit is nu juist toegestaan, tenzij sprake is van strijd met een absoluut recht van intellectuele eigendom. Nabootsing wordt pas strijdig met hetgeen in het maatschappelijk verkeer betamelijk is als verwarring bij het publiek voorzienbaar is en de nabootsende concurrent tekortschiet in zijn verplichting om alles te doen wat rederlijkwijs kan om deze verwarring te voorkomen. Dit wordt ook wel nodeloze verwarring genoemd.

4.3.

De vraag die voorligt is of ook sprake kan zijn van nodeloze verwarring in het geval een product is ontwikkeld zonder kennis van het eerdere product.

4.4.

Het leerstuk van de slaafse nabootsing is ontwikkeld aan de hand van gevallen waarin een eerder product doelbewust is gekopieerd. De kwestie die leidde tot het Hyster Karrry Krane-arrest was dat de hele hijskraan van Hyster Karry Krane vrijwel volkomen werd nagebootst door een concurrent. Ook in de arresten van latere datum inzake de slaafse nabootsing is, voor zover de rechtbank bekend, steeds sprake van een (succesvol) product dat (bewust) nagevolgd werd. Daarmee is het antwoord op de vraag niet gegeven maar het is wel kenmerkend dat de ontwikkeling van het leerstuk heeft plaatsgevonden naar aanleiding van gevallen waarin sprake is van bewuste nabootsing.

4.5.

Door de rechtbank wordt als uitgangspunt genomen dat de rechtspraak van de Hoge Raad wordt bepaald door het beginsel van vrijheid van handel en bedrijf. Ook profiteren is in beginsel niet onrechtmatig, ook niet als de concurrentie schade daarvan ondervindt. (vgl. HR 27 juni 1986, NJ 1987/191 Holland Nautic/Decca). Pas in het geval van bijkomende omstandigheden kan dat profiteren onrechtmatig worden. Hierbij gaat het om een afweging van betrokken maatschappelijke belangen en is terughoudendheid van de rechter geboden. In het kader van de ontoelaatbare stijlbescherming is ook de vrijheid van creatie uitdrukkelijk door de Hoge Raad erkend ter voorkoming van een rem op culturele ontwikkelingen (HR 29 maart 2013, NJ 2013/504, Broeren/Duijsens). Ook in het leerstuk van de slaafse nabootsing staat vast dat nabootsing in beginsel mag. Verder is relevant dat het leerstuk slaafse nabootsing stamt uit een tijd dat toepassing van de Auteurswet op gebruiksvoorwerpen (waaronder lampen) nog niet heel gebruikelijk was (zo ook A-G mr. D.W.F. Verkade, bij Broeren/Duijsens). Sindsdien zijn ontwerpers (makers) vele helpende handen toegestoken door de wetgever en de rechter. Rechthebbenden staat inmiddels een keur aan intellectuele eigendomsrechten en hieraan verbonden handhavingsmaatregelen ter beschikking. Hieruit volgt dat de rechter de norm wat onbetamelijk is inzake slaafse nabootsing, terughoudend dient in te vullen.

4.6.

Tegen deze achtergrond kan niet worden aangenomen dat een partij onbetamelijk handelt door een product te ontwikkelen dat niet is ontleend aan een eerder product, ook al vertoont dat product grote gelijkenis met het eerdere product. Dit is in strijd met het uitgangspunt dat eenieder vrij moeten kunnen creëren. Op een maker kan niet een verplichting rusten om verwarring tussen zijn product en een eerder, hem niet bekend product, te voorkomen. Van voorzienbare verwarring kan in zo een geval geen sprake zijn. Er is geen reden om aan te nemen dat deze ontwerpvrijheid later beperkt zou moeten worden als blijkt dat er verwarring kan optreden tussen dit product en een eerder product. Hiermee zou feitelijk een monopoliepositie gecreëerd worden ten aanzien van het uiterlijk van een product door bescherming te bieden die niet wezenlijk anders is dan wanneer een beroep wordt gedaan op schending van een recht van intellectuele eigendom. Het op de markt brengen van producten die grote gelijkenis hebben met een product dat eerder op de markt is, zou hierdoor altijd onrechtmatig zijn. Dit is niet wat de slaafse nabootsingsleer beoogt. De slaafse nabootsing stelt immers voorop dat nabootsing is toegestaan maar dat het onbetamelijk is om voorzienbare verwarring niet te voorkomen. Het moet er dus op worden gehouden dat verwarring kan optreden ten aanzien van een product dat eerder op de markt is gebracht en een later product dat niet is ontleend aan het eerdere product, maar deze verwarring niet als nodeloos is te kwalificeren.

4.7.

De vraag die vervolgens beantwoord moet worden is of de Krusning, zoals door [eiseres] wordt gesteld, daadwerkelijk is ontleend aan de Proplamp.

4.8.

[eiseres] stelt in dat verband dat de Proplamp zelfstandig door [eiseres] is geproduceerd en op de Nederlandse markt is sinds 2010. Eind 2013 is de nieuwe versie van de Proplamp gereed gekomen voor productie en begin 2014 is deze lamp op de Nederlandse markt geïntroduceerd. De Proplamp heeft in 2014 veel media-aandacht gekregen. De overeenkomsten tussen de Proplamp en de Krusning zijn zo groot dat dit geen toeval kan zijn. Uit de door Ikea overgelegde stukken volgt niet dat de afbeeldingen van de Krusning in het ontwerpdocument daadwerkelijk bij het overgelegde document horen, deze afbeeldingen zijn makkelijk te vervangen, aldus [eiseres] .

4.9.

Ikea heeft gemotiveerd betwist de Proplamp te hebben nagebootst. Zowel de ontwerpster [naam 2] als haar contactpersoon binnen Ikea [naam 3] , respectievelijk verblijvend in Denemarken en Zweden, waren niet bekend met de (voorloper van) de Proplamp. Verder wordt betwist dat de lamp in de Gummmbar ook daadwerkelijk is opgehangen en dat de lamp daarna vaker is gemaakt en verkocht. Pas na de samenwerking met [naam 1] is een Proplamp ontwikkeld die lijkt op de versie die nu wordt verkocht. Uit de door [eiseres] ingebrachte stukken kan niet worden afgeleid dat de Proplamp voor eind augustus 2014 op de markt was. Binnen Ikea is het ontwikkelen van een nieuwe lamp een langdurig proces. Het ontwerp van de Krusning is tot stand gekomen in een proces dat begonnen is in mei 2012 met een opdracht aan ontwerpster [naam 2] . Op 2 juli 2012 legt [naam 2] drie visueel uitgewerkte voorstellen aan Ikea voor. Deze ontwerpen heeft Ikea overgelegd. Eén van deze voorstellen is de Krusning. Dit voorstel is ongedateerd maar uit de datum van het ontstaan van het pdf-document volgt dat deze op 2 juli 2012 is gemaakt, evenals uit een screenshot van een email waarmee de pdf aan Ikea is verzonden. In november 2013 is het ontwerp afgerond, aldus Ikea.

4.10.

De rechtbank overweegt dat aan [eiseres] kan worden toegegeven dat de Krusning gelijkenissen vertoont met de Proplamp. Dat dit geen toeval kan zijn, zoals [eiseres] stelt, staat daarmee echter geenszins vast. Uit het door partijen gepresenteerde omveld, waaronder een eerdere lamp van Ikea die gemaakt is van papier en een kreukelig uiterlijk kent, en het feit dat [naam 1] een lamp heeft ontwikkeld die overeenkwam met de eerdere versie van de Proplamp, volgt dat op dat moment in de tijd meerdere ontwerpers vergelijkbare lampen ontwierpen. Gelijkenis alleen is dus onvoldoende om aan te nemen dat de Krusning is ontleend aan de Proplamp.

4.11.

Verder heeft [eiseres] gesteld dat de Proplamp in 2014 zeer veel media-aandacht heeft gekregen, ook in Zweden. Ikea heeft echter gemotiveerd onderbouwd aangevoerd dat in 2014 het ontwerp van de Krusning al klaar was. De rechtbank ziet onvoldoende aanleiding om te twijfelen aan de echtheid van de door Ikea ingebrachte ontwerpdocumenten en de tijdslijn die daarbij is genoemd. De enkele opmerking dat deze afbeeldingen gemakkelijk zijn te vervangen is hiertoe onvoldoende. Niet is gebleken dat voor 2014 al sprake is van zo een grote bekendheid van de Proplamp dat het aannemelijk is dat een Deense of Zweedse ontwerpster daar kennis van heeft genomen.

4.12.

Uit het voorgaande volgt dat niet is vast komen te staan dat Ikea het ontwerp van de Krusning heeft ontleend aan de Proplamp. Evenmin is een bewijsaanbod gedaan dat specifiek op deze ontlening is gericht. Van nodeloze verwarring, en dus van slaafse nabootsing, kan dan geen sprake zijn. De vorderingen van [eiseres] zullen worden afgewezen.

4.13.

[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure aan de zijde van Ikea, inclusief de nakosten. De proceskosten van Ikea worden begroot op € 1.361,- (griffierecht € 613,- , advocaatkosten (2 punten × € 384,-) € 768,-).

5 De beslissing

De rechtbank

5.1.

wijst de vorderingen af,

5.2.

veroordeelt [eiseres] in de proceskosten aan de zijde van Ikea, welke tot op heden zijn begroot op € 1.361,-, te vermeerderen met nasalaris begroot op een bedrag van € 131,-, te verhogen met een bedrag van € 68,- onder de voorwaarde dat betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden en gedaagde niet binnen 14 dagen na aanschrijving vrijwillig aan het vonnis heeft voldaan,

5.3.

verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

Dit vonnis is gewezen door mr. B.T. Beuving en in het openbaar uitgesproken op 12 april 2017.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature