Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

De beschikkingen die de Rector Magnificus neemt over de benoeming van het personeel van de UoC moeten worden geacht genomen te zijn ter voorbereiding van een nadere privaatrechtelijke rechtshandeling, namelijk die tot het aangaan van een arbeidsovereenkomst. Op grond van artikel 7, tweede lid, aanhef en onder f, van de Lar staat tegen dergelijke beschikkingen geen beroep open.

Uitspraak



Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar)

Uitspraak: 14 november 2016

Zaaknr. Lar: 2015/76324

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Uitspraak

in het geding tussen:

[eiser],

wonende in Curaçao,

eiser,

gemachtigde: mr. S.N.E. Inderson, advocaat,

en

de Rector Magnificus van de University of Curaçao Dr. Moises da Costa Gomez (UoC),

verweerder,

gemachtigde: mr. D.G. Kock, advocaat.

Procesverloop

Bij besluit van 23 oktober 2014 heeft verweerder eiser bevorderd tot lector aan de UoC bij de faculteit der Rechtsgeleerdheid en zijn bezoldiging nader vastgesteld in overeenstemming met UoC-schaal 16, trede 3 (het benoemingsbesluit).

Bij besluit van 18 september 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het daartegen door eiser gemaakt bezwaar ongegrond verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld bij het Gerecht.

De behandeling van het beroep heeft ter zitting van het Gerecht op 22 juni 2016 plaatsgevonden, alwaar zijn verschenen eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, en de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 13 van de Landsverordening UoC (de Lv UoC; tot 1 november 2013 de, voor zover hier verder relevant gelijkluidende, Lv Universtiteit Nederlandse Antillen, UNA) bestaat het personeel van de Universiteit uit de wetenschappelijke staf en het overige personeel.

Op grond van artikel 15, eerste lid, benoemt, schorst en ontslaat verweerder, na overleg met de desbetreffende decaan, de wetenschappelijk staf, waaronder de lectoren. Op grond van het tweede lid behoeft dit voor hoogleraren en lectoren de goedkeuring van de raad van toezicht. Op grond van het derde lid stelt verweerder voor de benoeming van een hoogleraar of lector een commissie in bestaande uit ten minste vijf leden. Deze commissie heeft tot taak een voordracht voor benoeming aan verweerder uit te brengen.

Op grond van artikel 18 wordt de rechtspositie van de wetenschappelijk staf bij hun benoemingsbesluit geregeld. Daarbij kunnen regelingen, vastgesteld voor landsdienaren, geheel of gedeeltelijk van toepassing worden verklaard.

Op grond van artikel 20, eerste lid, benoemt, schorst en ontslaat verweerder het overige personeel. Op grond van het tweede lid is artikel 18 op het overige personeel van overeenkomstige toepassing.

2. Het door verweerder opgeworpen verweer dat het beroepschrift buiten de daarvoor openstaande beroepstermijn is ingediend en daarom niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard, verwerpt het Gerecht. Al aangenomen dat verweerder het bestreden besluit van 18 september 2015 op die vrijdag aan eiser heeft verzonden of uitgereikt uit de overgelegde stukken blijkt dat niet , moet worden vastgesteld dat de beroepstermijn op zaterdag 19 september 2015 is aangevangen en dat, met toepassing van artikel 4, eerste lid, van de Lar, de laatste dag van de beroepstermijn maandag 2 november 2015 was. Op die dag is het beroepschrift bij het Gerecht tijdig ingediend.

3. Het Gerecht overweegt ambtshalve als volgt over de ontvankelijkheid van het door eiser bij verweerder ingediende bezwaar tegen het benoemingsbesluit.

3.1

Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is naar voren gekomen dat aan de indiensttreding per 1 augustus 2012 van eiser als wetenschappelijk hoofdmedewerker bij de UoC, althans toen nog de UNA, een tussen beide partijen gesloten arbeidsovereenkomst ten grondslag lag, in het kader van de totstandkoming waarvan gesproken is over een benoemingsprocedure tot lector.

3.2

Nu aan de dienstbetrekking van eiser bij de UoC een arbeidsovereenkomst ten grondslag ligt, is die in beginsel van civielrechtelijke aard. Dat verweerder in zijn hoedanigheid van bestuursorgaan beschikkingen kan nemen en neemt over de benoeming, schorsing en ontslag van het personeel van de UoC, maakt dat niet anders. Die beschikkingen vormen, voor zover daarvoor ook nog een arbeidsovereenkomst nodig is, een noodzakelijke, maar kennelijk geen voldoende voorwaarde voor de totstandkoming van een dienstbetrekking bij de UoC. Ze moeten dan ook worden geacht genomen te zijn ter voorbereiding van een nadere privaatrechtelijke rechtshandeling, namelijk die tot het aangaan van een arbeidsovereenkomst. Op grond van artikel 7, tweede lid, aanhef en onder f, van de Lar staat tegen dergelijke beschikkingen geen beroep open.

Dat voor het ontstaan van de dienstbetrekking bij het UoC een arbeidsovereenkomst nodig is, volgt ook uit de omstandigheid dat bij de Lv UoC over de aard van de tot stand te brengen dienstbetrekkingen niets nader is geregeld. Indien beoogd zou zijn daarbij een eigensoortige arbeidsverhouding te creëren dat wil zeggen: een dienstbetrekking waarop de voor een werknemer, dan wel de voor landsdienaren, geldende beschermende bepalingen uit het Burgerlijk Wetboek, onderscheidenlijk de Landsverordening materieel ambtenarenrecht niet rechtstreeks van toepassing zouden zijn , had daarbij ten minste moeten worden voorzien in de wijze waarop bij algemene regeling de rechtsbescherming van de werknemer diende te worden gewaarborgd. Omdat dit ontbreekt, zijn in ieder geval de bepalingen uit het Burgerlijk Wetboek waarvan niet zonder meer kan worden afgeweken van toepassing op de dienstbetrekkingen bij de UoC. Daarmee is gezegd dat anders dan is overwogen bij de beschikking van het Hof van 25 juni 2013, reg.nrs. 54589‑H223/12 inzake een ander arbeidsgeschil bij de UoC de dienstbetrekkingen bij de UoC van civielrechtelijke aard zijn.

Daarnaast is het Gerecht van oordeel dat de rechtsgang van de Lar onvoldoende toegesneden is op het bieden van rechtsbescherming aan werknemers om die als een met voldoende processuele waarborgen omgeven rechtsgang aan te merken. Bij de Lar-rechter staat alleen beroep open tegen beschikkingen en niet mede tegen feitelijke handelingen. Bij de civiele rechter en bij de ambtenarenrechter staat tegen die laatste categorie wél rechtsbescherming open, hetgeen ook onmisbaar is om een geschil over een dienstbetrekking integraal te kunnen beoordelen. Een rechtsgang waarbij een dienstbetrekking niet in zijn volle omvang ter toets zou kunnen staan van de te adiëren rechter, biedt onvoldoende rechtsbescherming aan belanghebbenden.

3.3

Het vorenstaande in aanmerking genomen, is het Gerecht van oordeel dat de dienstbetrekking tussen eiser en de UoC civielrechtelijk van aard is en dat rechtsgeschillen daarover dan ook tot de competentie van de civiele rechter behoren. Dit geldt evenzeer voor het hier voorliggende geschil over het benoemingsbesluit, dat ontegenzeggelijk eerst en vooral een geschil betreft over de bij aanvang van de dienstbetrekking gemaakte afspraken betreffende de arbeidsvoorwaarden. De civiele rechter is hier de bevoegde rechter.

4. De slotsom is dat tegen het benoemingsbesluit geen beroep openstond bij het Gerecht en dus ook geen bezwaar bij verweerder. Verweerder heeft dat bij het bestreden besluit miskend, nu hij het bezwaar niet niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het bestreden besluit moet deswege worden vernietigd. Het Gerecht zal verder zelf in de zaak voorzien door het bezwaar alsnog niet-ontvankelijk te verklaren en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.

5. Het Gerecht ziet termen verweerder te veroordelen tot betaling aan eiser van de proceskosten in beroep, als na te melden.

6. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, zal het Gerecht bepalen dat het land Curaçao aan eiser het door hem betaalde griffierecht van NAf 150,- dient te vergoeden.

Beslissing

Het Gerecht:

verklaart het beroep gegrond

vernietigt het bestreden besluit;

verklaart het door eiser ingediende bezwaar alsnog niet-ontvankelijk en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;

veroordeelt verweerder in de proceskosten van het beroep tot een bedrag van NAf 1.400,- (zegge: duizendvierhonderd Nederlands-Antilliaanse guldens), te betalen aan eiser;

draagt het land Curacao op het door eiser betaalde griffierecht van NAf 150,- (zeggen: honderdvijftig Nederlands-Antilliaanse guldens) aan hem te vergoeden.

Aldus vastgesteld door mr. D. Haan en uitgesproken in het openbaar op 14 november 2016 te Curaçao, in aanwezigheid van de griffier.

Tegen deze beslissing staat hoger beroep open binnen zes weken na kennisgeving van deze uitspraak. Zie hoofdstuk 5 van de Lar.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature