Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

wsnp

Uitspraak



GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht

Zaaknummer : 200.227.100/01

Rekestnummer rechtbank : C/10/535104 / FT EA 17/1904

arrest van 19 december 2017

inzake

[appellante],

wonende te [woonplaats],

appellante,

hierna te noemen: [appellante],

advocaat: mr. M.A. Hupkes te Amsterdam.

Het geding

Bij verzoekschrift (met producties), ingekomen ter griffie van het hof op 9 november 2017, heeft [appellante] hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 3 november 2017, waarbij haar verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling is afgewezen. Zij verzoekt het hof het vonnis waarvan hoger beroep te vernietigen en haar alsnog toe te laten tot de schuldsaneringsregeling. Het hof heeft de processtukken van de eerste aanleg en aanvullende producties ontvangen van [appellante].

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 december 2017, waarbij [appellante] is verschenen, bijgestaan door haar advocaat.

Beoordeling van het hoger beroep

1. [appellante] heeft op 13 september 2017 bij de rechtbank een verzoek ingediend om toegelaten te worden tot de schuldsaneringsregeling. De rechtbank heeft dat verzoek afgewezen op grond van het oordeel dat onvoldoende aannemelijk is dat (i) [appellante] verkeert in de toestand dat zij heeft opgehouden te betalen en – ten overvloede – (ii) dat zij ten aanzien van het onbetaald laten van haar schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest.

2. De grieven en argumenten van [appellante] kunnen als volgt worden samengevat.

[appellante] stelt dat zij wel degelijk in een problematische schuldensituatie verkeert. Voorts stelt zij zich op het standpunt dat niet langer sprake is van een situatie waarin zij, vanwege de verwerping van de nalatenschap van haar vader, haar schuldeisers heeft benadeeld en om die reden als niet te goeder trouw ten aanzien van het onbetaald laten van haar schulden dient te worden beschouwd. Ter onderbouwing van die stelling heeft zij verwezen naar de afspraken die de erfgenamen hebben vastgelegd in de overeenkomst van 29 november 2017, die zij heeft overgelegd. [appellante] heeft – subsidiair – een beroep gedaan op de hardheidsclausule ex artikel 288 lid 3 Fw. Ter zitting van het hof heeft zij haar standpunt toegelicht.

3. Op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is het hof van oordeel dat [appellante] verkeert in een problematische schuldensituatie zoals bedoeld in artikel 284 lid 1 Fw . Daartoe wordt als volgt overwogen.

Volgens de aan het hof overgelegde verklaring ex artikel 285 Fw heeft [appellante] een totale schuldenlast van € 186.760,96 (te weten preferent € 15.607,94 en concurrent € 171.153,02). Haar inkomsten bestaan uit een uitkering uit hoofde van de Ziektewet. Weliswaar speelt nog de kwestie rond de verwerping van de nalatenschap en de vereffening van die nalatenschap op grond van de beschikking van de rechtbank van 7 november 2017 waarbij [de vereffenaar] tot vereffenaar is benoemd. Een en ander doet er echter niet aan af dat gelet op het erfdeel van [appellante], dat, zo begrijpt het hof, circa € 50.000,- bruto bedraagt ([appellante] gaat uit van een erfdeel van € 30.000,- netto, na aftrek van legaten, erfbelasting etc.) en haar inkomen, bestaande uit een uitkering uit hoofde van de Ziektewet, afgezet tegen haar schuldenlast, ook indien wordt uitgegaan van het terugdraaien van de verwerping van de nalatenschap, nog sprake is van een problematische schuldenlast, d.w.z. dat te voorzien is dat [appellante] niet zal kunnen voortgaan met het betalen van haar schulden.

4. Het hof dient voorts te bezien of voldoende aannemelijk is geworden dat [appellante] te goeder trouw is geweest ten aanzien van het ontstaan en/of onbetaald laten van haar schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift tot toepassing van de schuldsaneringsregeling is ingediend als bedoeld in artikel 288 lid 1 aanhef en onder b Fw. Die goede trouw is een gedragsmaatstaf waaraan de schuldenaar dient te voldoen. Bij de beoordeling daarvan kan de rechter rekening houden met alle omstandigheden, zoals de aard en de omvang van de vorderingen, het tijdstip waarop de schulden zijn ontstaan, de mate waarin de schuldenaar een verwijt gemaakt kan worden dat de schulden zijn ontstaan en/of onbetaald gelaten, het gedrag van de schuldenaar wat betreft zijn inspanningen de schulden te voldoen of acties zijnerzijds om verhaal door schuldeisers juist te frustreren en dergelijke.

5. Met inachtneming van dit criterium is het hof van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat [appellante] te goeder trouw is geweest ten aanzien van het onbetaald laten van haar schulden. De schuldenlast van [appellante] bestaat uit drie schulden. De grootste schulden betreffen de vorderingen van het UWV uit 2009 en van […] uit 2004 (dan wel 2008 gelet op het vonnis van de rechtbank Breda van 12 maart 2008), die beide voor wat betreft het ontstaan ervan buiten de vijfjaarstermijn vallen. Alleen de, relatief kleine, schuld aan Nuon valt binnen die termijn, maar het hof acht voldoende aannemelijk dat die schuld te goeder trouw is ontstaan.

Met betrekking tot het onbetaald laten van de schulden is het hof, evenals de rechtbank, van oordeel dat [appellante] haar schuldeisers heeft benadeeld door de nalatenschap van haar vader te verwerpen. Dat zij zich daarbij heeft laten adviseren door advocaten, komt in beginsel voor haar rekening.

Echter, in hoger beroep heeft [appellante] een door de erfgenamen in de nalatenschap, alsmede haar dochter, ondertekende overeenkomst van 29 november 2017 overgelegd, waarin (onder meer) is vastgelegd dat zij de benoeming van de vereffenaar bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 7 november 2017 aanvaarden en hun volledige medewerking zullen verlenen aan de vereffening en waarin de dochter van [appellante] afstand doet van het haar krachtens plaatsvervulling toekomende erfdeel, ten gunste van de schuldeisers van [appellante]. [appellante] heeft op haar beurt in de overeenkomst onvoorwaardelijk en zonder voorbehoud afstand gedaan van het haar toekomende erfdeel ten gunste van haar schuldeisers. Voorts verzoekt [appellante] in de overeenkomst aan de vereffenaar om het haar toekomende netto erfdeel uit te betalen aan bewindvoerder, indien zij wordt toegelaten tot de schuldsaneringsregeling. De overeenkomst is op 4 december 2017 toegestuurd aan de vereffenaar.

Deze gang van zaken duidt erop dat sprake is van een gewijzigd inzicht en een nieuwe ontwikkeling bij [appellante], die erin hebben geresulteerd dat de benadeling van de schuldeisers (zoveel mogelijk ) ongedaan wordt gemaakt. [appellante] heeft hiermee alsnog laten zien saneringsbereid te zijn en haar situatie onder controle te hebben. Gelet op het voorgaande zal het hof het beroep van [appellante] op de hardheidsclausule honoreren en haar toelaten tot de schuldsaneringsregeling.

6. Het voorgaande brengt mee dat het bestreden vonnis dient te worden vernietigd.

De beslissing

Het hof:

- vernietigt het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 3 november 2017;

- spreekt de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellante] uit;

- verwijst de zaak naar voornoemde rechtbank ter uitvoering van de schuldsaneringsregeling.

Dit arrest is gewezen door mrs. W.M.G. Visser, H.M. Wattendorff en A.J. Berends, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 december 2017 in aanwezigheid van de griffier.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature