Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

Onvoldoende redenen te twijfelen aan de zorgvuldigheid onderzoek en juistheid vastgestelde beperkingen in FML van 1 december 2015. Met de rechtbank is voldoende gemotiveerd dat er geen medisch objectieve basis is voor het oordeel dat appellant slechts tien uur per week belastbaar is. In hoger beroep geen (nieuwe) medische gegevens ingediend die zijn standpunt onderbouwen. Geen reden dat appellant de geselecteerde functies niet kan vervullen.

Uitspraak



17 2818 WAO

Datum uitspraak: 20 maart 2019

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van

24 februari 2017, 16/2783 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Nadien heeft appellant de beroepsgronden aangevuld en heeft het Uwv op verzoek van de Raad een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 februari 2019. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.H.G. Boelen.

OVERWEGINGEN

1.1.

Appellant ontvangt vanaf 1998 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. Appellant heeft naast zijn WAO-uitkering geruime tijd voor 20 uur per week gewerkt als taxichauffeur voor groepsvervoer.

1.2.

Op 31 juli 2015 heeft appellant zich met ingang van 25 november 2013 toegenomen arbeidsongeschikt gemeld. Vanwege toegenomen rugklachten acht appellant zich in staat om maximaal 10 uur per week zijn werkzaamheden als taxichauffeur te verrichten. Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant vastgesteld op 32,24%. In verband hiermee is bij besluit van 18 december 2015 de WAO-uitkering van appellant met ingang van 1 januari 2016 vastgesteld in de klasse van 25 tot 35%.

1.3.

Bij besluit van 5 februari 2016 heeft het Uwv, na wijziging van de arbeidskundige motivering, aan appellant meegedeeld dat zijn WAO-uitkering met ingang van

23 november 2015 wordt berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%.

1.4.

Bij besluit van 20 juli 2016 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 18 december 2015 (gedeeltelijk) gegrond verklaard en de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant vastgesteld op 53,50%. Gelet hierop heeft appellant recht op een WAO-uitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Het bestreden besluit berust op een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van

4 juli 2016 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 18 juli 2016.

2. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, omdat bij het bestreden besluit het bezwaar van appellant ten onrechte (gedeeltelijk) gegrond is verklaard. De rechtbank heeft vervolgens, zelf in de zaak voorziend, het bezwaar van appellant tegen het besluit van 18 december 2015 niet-ontvankelijk en het bezwaar van appellant tegen het besluit van 5 februari 2016 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak de door de verzekeringsartsen vastgestelde belastbaarheid en de passendheid van de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geselecteerde functies onderschreven.

3.1.

Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte het standpunt van het Uwv over zijn arbeidsongeschiktheid heeft onderschreven. Appellant is het er niet mee eens dat de functie van taxichauffeur niet langer als passend beschouwd wordt vanwege het veelvuldig in- en uitstappen en de beperking ten aanzien van conflicthantering. Dit zijn volgens appellant voor hem geen belemmeringen om deze functie te kunnen verrichten. Appellant stelt dat er vanwege zijn toegenomen lichamelijke klachten een verdergaande urenbeperking moet gelden. Het werk van taxichauffeur acht hij passend, echter voor maximaal tien uur per week.

3.2.

Het Uwv heeft de Raad verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

4. De Raad oordeelt als volgt.

4.1.

Tussen partijen is in geschil de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant op 23 november 2015.

4.2.

Met betrekking tot de medische grondslag van het ter beoordeling voorliggende bestreden besluit zijn er onvoldoende redenen om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het onderzoek en de juistheid van de door de verzekeringsartsen van het Uwv vastgestelde beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 1 december 2015. De verzekeringsartsen hebben op basis van dossierstudie, spreekuurcontact en informatie van de behandelend reumatoloog, overtuigend gemotiveerd dat appellant nog steeds belastbaar is zoals in 2007 was vastgesteld.

4.3.

Met de rechtbank wordt overwogen dat voldoende is gemotiveerd dat er geen medisch objectieve basis is voor het oordeel dat appellant slechts tien uur per week belastbaar is. In hoger beroep heeft appellant geen (nieuwe) medische gegevens ingediend waaruit blijkt dat hij op medische gronden niet in staat is om in passende arbeid 20 uur per week te werken. Dat appellant het chauffeurswerk niet langer in deze omvang kan verrichten doet hier niet aan af, ook al begrijpt de Raad dat appellant dat werk graag wil blijven doen.

4.4.

Uitgaande van de juistheid van de FML is er geen reden om aan te nemen dat appellant de aan hem voorgehouden functies niet kan vervullen. Met het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 12 februari 2019 is een afdoende motivering gegeven voor de signaleringen in de voorbeeldfuncties.

4.5.

Uit 4.1 tot en met 4.4. volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

5. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding. Omdat pas in hoger beroep is gemotiveerd waarom de voorbeeldfuncties passend zijn, is er aanleiding om het griffierecht dat appellant in beroep en hoger beroep heeft betaald door het Uwv te laten vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

- bevestigt de aangevallen uitspraak;

- bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 170,- vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van P.B. van Onzenoort als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 maart 2019.

(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen

(getekend) P.B. van Onzenoort

VC


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature