Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Ambtenarenrecht

Uitspraak



RECHTBANK UTRECHT

Sector bestuursrecht

zaaknummer: SBR 11/2295

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente IJsselstein, verweerder,

gemachtigde: B.K.F. Cerutti, directeur bedrijfsvoering bij verweerder.

Inleiding

1.1 Bij besluit van 4 februari 2011 heeft verweerder het op 21 december 2010 door eiser

gedane verzoek om zijn dienstverband te herstellen en hem uiterlijk per 1 februari 2011 te benoemen in een nader te bepalen functie, afgewezen. Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt. alsmede een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend bij de voorzieningenrechter van deze rechtbank. Dit verzoek, geregistreerd onder procedurenummer SBR 11/400, heeft eiser ter zitting van 2 maart 2011 ingetrokken.

1.2 Bij besluit van 4 april 2011 heeft verweerder geweigerd eiser te benoemen in de functies

van allround beleidsmedewerker B bij de afdeling Beleid & Strategie en senior juridisch kwaliteitsmedewerker bij de afdeling Sociale Zaken. Eiser heeft ook tegen dit besluit bezwaar gemaakt en een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. Dit verzoek, geregistreerd onder procedurenummer SBR 11/1132, heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank bij uitspraak van 21 april 2011 afgewezen.

1.3 Bij besluit van 5 juli 2011 heeft verweerder, overeenkomstig het advies van de Commissie Bezwaarschriften van 30 juni 2010, het bezwaar van eiser tegen het besluit van

4 februari 2011, voor zover gericht tegen de weigering van verweerder om terug te komen van het ontslagbesluit van 6 oktober 2010, ongegrond verklaard. Bij hetzelfde besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het besluit van 4 februari 2011, voor zover gericht tegen de weigering van verweerder om eiser uiterlijk per 1 februari 2011 te benoemen in een nader te bepalen functie, evenals het bezwaar van eiser tegen het besluit van 4 april 2011, niet-ontvankelijk verklaard. Hiertegen is door eiser beroep ingesteld.

1.4 Het beroep is behandeld ter zitting van 12 augustus 2011, waar eiser in persoon is verschenen. Namens verweerder is verschenen B.K.F. Cerutti voornoemd.

1.5 Bij tussenuitspraak van 26 augustus 2011 heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken na de dag van verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van hetgeen in de tussenuitspraak is overwogen, de gebreken in de besluitvorming te herstellen door middel van het nemen van een wijzigingsbesluit.

1.6 Verweerder heeft op 20 september 2011 een wijzigingsbesluit genomen, waarbij verweerder eiser alsnog heeft ontvangen in zijn bezwaren tegen het besluit van 4 februari 2011, voor zover gericht tegen de weigering van verweerder om eiser uiterlijk per 1 februari 2011 te benoemen in een nader te bepalen functie, en in zijn bezwaren tegen het besluit van

4 april 2011 en heeft vervolgens deze bezwaren ongegrond verklaard. Het bestreden besluit van 5 juli 2011 heeft verweerder gehandhaafd, voor zover dat ziet op eisers bezwaren tegen het besluit van 4 februari 2011 inzake de afwijzing van eisers verzoek om terug te komen van het ontslagbesluit van 6 oktober 2010.

1.7 De rechtbank heeft eiser bij brief van 29 september 2011 in de gelegenheid gesteld op het wijzigingsbesluit te reageren. Eiser heeft bij brieven van 30 september 2011 en 2 oktober 2011 van die gelegenheid gebruik gemaakt.

1.8 Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), heeft de rechtbank bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.

Overwegingen

2.1 Bij tussenuitspraak van 26 augustus 2011 heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder eiser ten onrechte niet heeft ontvangen in zijn bezwaren, omdat eiser ten tijde van zijn verzoek om hem met ingang van 1 februari 2011 te benoemen in een nader te bepalen functie, alsmede ten tijde van zijn sollicitaties naar de functies van allround beleidsmedewerker B bij de afdeling Beleid & Strategie en senior juridisch kwaliteitsmedewerker bij de afdeling Sociale Zaken nog steeds was aangesteld als ambtenaar bij de gemeente IJsselstein. Om die reden kan niet gezegd worden dat eiser door de besluiten van 4 februari 2011 en 4 april 2011 niet in zijn belang was getroffen als ambtenaar (als zodanig), zodat het besluit van 5 juli 2011, voor zover dat ziet op de niet-ontvankelijkverklaring van eiser, een gebrek vertoont. De rechtbank heeft verweerder hierop in de gelegenheid gesteld dit gebrek te herstellen, van welke mogelijkheid verweerder gebruik heeft gemaakt middels het besluit van 20 september 2011.

2.2 Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak van 26 augustus 2011. De rechtbank neemt over en blijft bij al wat zij in deze tussenuitspraak heeft overwogen en beslist.

Ten aanzien van het beroep tegen het besluit van 5 juli 2011

2.3 De rechtbank acht het beroep van eiser tegen het besluit van 5 juli 2011, onder toepassing van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb in samenhang bezien met artikel 6:18 van de Awb , mede gericht tegen het wijzigingsbesluit van 20 september 2011, nu daarmee niet volledig aan het beroep van eiser is tegemoet gekomen.

2.4 Nu verweerder op 20 september 2011 een wijzigingsbesluit heeft genomen, waarbij eiser alsnog is ontvangen in zijn bezwaren tegen het besluit van 4 februari 2011, voor zover gericht tegen de weigering van verweerder om eiser uiterlijk per 1 februari 2011 te benoemen in een nader te bepalen functie, en in zijn bezwaren tegen het besluit van 4 april 2011, is het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 5 juli 2011 op dit onderdeel gegrond. Het bestreden besluit komt om die reden op dit onderdeel voor vernietiging in aanmerking.

2.5 De rechtbank is niet gebleken van door eiser gemaakte proceskosten die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen, zodat geen aanleiding bestaat voor een proceskostenveroordeling. Wel dient verweerder het door eiser betaalde griffierecht aan hem te vergoeden.

Ten aanzien van het beroep tegen het besluit van 20 september 2011

2.6 De rechtbank stelt in de eerste plaats vast dat het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek bij het wijzigingsbesluit van 20 september 2011 is hersteld, in die zin dat verweerder eisers bezwaren tegen de besluiten van 4 februari 2011 (voor zover gericht tegen de weigering eiser te benoemen in een nader te bepalen functie met ingang van 1 februari 2011) en 4 april 2011 alsnog ontvankelijk heeft verklaard. Op de grondslag van die bezwaren heeft alsnog een inhoudelijk heroverweging plaatsgevonden. Eiser heeft aangegeven het ook daarmee niet eens te zijn. Ten aanzien van de inhoud van het bestreden besluit van 20 september 2011 overweegt de rechtbank het volgende.

2.7 Zoals reeds in de tussenuitspraak is overwogen, staat voor de rechtbank vast dat er met eiser op 1 en 8 september 2010 gesprekken zijn gevoerd over eisers functioneren en zijn toekomst bij de gemeente IJsselstein. Deze gespreken hebben geleid tot de tussen partijen op

15 september 2011 gesloten vaststellingsovereenkomst, waarin onder andere is neergelegd dat aan eiser uiterlijk met ingang van 1 juli 2011 eervol ontslag wordt verleend, dat eiser gedurende de periode 1 september 2010 tot 1 juli 2011 wordt vrijgesteld van het verrichten van werkzaamheden met behoud van bezoldiging, dat eiser tijdens deze periode van buitengewoon verlof en na de datum ontslag geen activiteiten voor en namens de gemeente IJsselstein verricht en dat partijen over en weer finale kwijting verlenen en niets meer van elkaar te vorderen hebben, of verschuldigd zijn anders dan rechtstreeks voortvloeiende uit die overeenkomst.

Verder staat vast dat eiser verweerder bij brief van 28 september 2010 heeft verzocht om hem uiterlijk per 1 juli 2011 eervol ontslag te verlenen en dat verweerder eiser bij besluit van

6 oktober 2011, conform zijn verzoek, met ingang van uiterlijk 1 juli 2011 eervol ontslag heeft verleend. Tegen laatstgenoemd besluit zijn door eiser geen rechtsmiddelen aangewend.

2.8 De rechtbank is van oordeel dat verweerder, gelet op de feiten en omstandigheden genoemd onder 2.7, niet gehouden was het ambtelijk dienstverband van eiser te herstellen en evenmin om eiser in een andere dienstbetrekking aan te stellen. De bedoeling van de vaststellingsovereenkomst is onmiskenbaar geweest om op een zorgvuldige wijze afscheid van elkaar te nemen, rekening houdend met elkaars belangen. Dit is tot uitdrukking gekomen in de afspraken omtrent buitengewoon verlof, het tijdstip van eervol ontslag en door met name de afspraak dat eiser in genoemde periode geen activiteiten voor of namens verweerder zal verrichten. Gelet op deze afspraken alsmede het ontslagverzoek en het daarop volgende, inmiddels onherroepelijk geworden, ontslagbesluit, kan eiser naar het oordeel van de rechtbank geen enkel recht meer doen gelden op tewerkstelling in enige functie bij de gemeente IJsselstein.

2.9 Ten aanzien van eisers betoog dat hij ten tijde van het gesprek op 1 september 2010 onder grote psychische druk stond, overweegt de rechtbank, onder verwijzing naar hetgeen zij reeds in haar tussenuitspraak van 26 augustus 2011 heeft overwogen, dat uit de stukken noch uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat eiser door verweerder onder druk is gezet om de vaststellingsovereenkomst te tekenen. Evenmin is de rechtbank gebleken dat eiser ten gevolge van psychische problemen niet in staat zou zijn geweest zijn wil te bepalen of dat er sprake was dwang, dwaling of van misbruik van omstandigheden. Het enkele feit dat eiser voorafgaande aan het tekenen van de vaststellingsovereenkomst door verweerder niet in het bezit is gesteld van het gespreksverslag van 1 september 2010, maakt dit niet anders. Eiser is immers zelf bij dit gesprek aanwezig geweest en was dus bekend met de inhoud van het besprokene.

2.10 Met betrekking tot eisers beroep op de integriteit van de bestuurders en hun goed werkgeverschap, verwijst de rechtbank naar rechtsoverweging 2.28 van haar tussenuitspraak van 26 augustus 2011. De beroepsgrond van eiser slaagt derhalve niet.

2.11 Ten aanzien van eisers beroep op het gelijkheidsbeginsel heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van gelijke gevallen, zodat ook deze beroepsgrond faalt.

2.12 Ten slotte heeft eiser een beroep gedaan op artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). In dat kader heeft eiser onder meer aangevoerd dat zijn psychische integriteit als gemeenteambtenaar is geschonden en dat hij daardoor is benadeeld in de ontwikkeling van zijn persoonlijkheid in betrekking tot anderen. Eiser heeft in dit kader gewezen op het feit dat de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) in het blad Binnenlands Bestuur naar aanleiding van door eiser ingediende verzoeken op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (WOB) eisers personalia openbaar heeft gemaakt.

Indien met of door die publicatie inbreuk zou zijn gemaakt op eisers (grond)rechten, de rechtbank laat dit uitdrukkelijk in het midden, kan de beweerdelijke inbreuk niet aan verweerder worden toegerekend. Niet is gebleken dat verweerder in verband met het voorbereiden en het nemen van de bestreden besluitvorming in zoverre enige rechtsregel heeft geschonden.

2.13 Het bovenstaande en ook hetgeen overigens door eiser is aangevoerd, kan niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit van 20 september 2011. Het beroep voor zover gericht tegen het bestreden besluit van 20 september 2011 is dan ook ongegrond.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep tegen het besluit van 5 juli 2011, voor zover daarbij de bezwaren van eiser gericht tegen de weigering om eiser uiterlijk per 1 februari 2011 te benoemen in een nader te bepalen functie en de weigering om eiser te benoemen in de functie van allround beleidsmedewerker B bij de afdeling Beleid & Strategie en de functie van senior juridisch kwaliteitsmedewerker bij de afdeling Sociale Zaken niet-ontvankelijk zijn verklaard, gegrond;

- vernietigt het besluit van 5 juli 2011 in zoverre;

- verklaart het beroep tegen het besluit van 5 juli 2011, voor zover dat ziet op de weigering van verweerder om terug te komen van het ontslagbesluit van 6 oktober 2011, ongegrond;

- verklaart het beroep tegen het besluit van 20 september 2011 ongegrond;

- bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht ten bedrage van € 152,- aan hem vergoedt;

- wijst af hetgeen door eiser meer of anders is gevorderd.

Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, als rechter, en in het openbaar uitgesproken op 24 februari 2012.

De griffier: De rechter:

mr. E.C.J. Mulder mr. B.J. van Ettekoven

afschrift verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature