Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Afwikkeling huwelijkse voorwaarden. Peildatum. Uitleg huwelijkse voorwaarden.

Uitspraak



GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem

afdeling civiel recht

zaaknummer gerechtshof 200.136.283

(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 326701)

beschikking van de familiekamer van 21 oktober 2014

inzake

[verzoekster],

wonende te [woonplaats],verzoekster in het principaal hoger beroep,

verweerster in het incidenteel hoger beroep,

verder te noemen: de vrouw,

advocaat: mr. A.C. Bouma te Amsterdam,

en

[verweerder],

wonende te [woonplaats],

verweerder in het principaal hoger beroep,

verzoeker in het incidenteel hoger beroep,

verder te noemen: de man,

advocaat: mr. N. Schreurs te Alphen aan den Rijn.

1 Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Utrecht van 17 oktober 2012 en de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 31 juli 2013, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2 Het geding in hoger beroep

2.1

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het beroepschrift, ingekomen op 30 oktober 2013;

- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep, ingekomen op 24 december 2013;

- een verweerschrift in het incidenteel hoger beroep, ingekomen op 5 maart 2014;

- een journaalbericht van mr. Schreurs van 26 augustus 2014 met bijlagen, ingekomen op 29 augustus 2014.

2.2

De mondelinge behandeling heeft op 9 september 2014 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3 De vaststaande feiten

3.1

Partijen zijn op 15 juni 2002 gehuwd op huwelijkse voorwaarden. In de bij notariële akte van 10 juni 2002 opgemaakte huwelijkse voorwaarden is, voor zover hier van belang, het volgende bepaald:

“UITSLUITING GEMEENSCHAP VAN GOEDEREN

Artikel 1.

De echtgenoten zijn met uitsluiting van elke gemeenschap van goederen gehuwd.

(...)

VERGOEDINGEN

Artikel 4.

De echtgenoten zijn, voorzover zij niet anders overeenkomen, verplicht aan elkaar te

vergoeden hetgeen aan het vermogen van de ene echtgenoot is onttrokken ten bate van de

andere echtgenoot, naar de waarde op de dag van de onttrekking. Deze vergoeding is

terstond opeisbaar, tenzij de redelijkheid en de billijkheid zich hiertegen verzetten.

(…)

KOSTEN VAN DE HUISHOUDING

Artikel 7.

1. De kosten van de gemeenschappelijke huishouding worden voldaan uit de inkomens van

de echtgenoten naar evenredigheid daarvan: voorzover deze inkomens ontoereikend zijn

worden deze kosten voldaan uit ieders vermogen naar evenredigheid daarvan.

2. Onder de kosten van de gemeenschappelijke huishouding worden mede begrepen de

kosten van verzorging en opvoeding van de gezamenlijke kinderen.

3.(...)

4. Indien in de kosten van de huishouding niet overeenkomstig het vorenstaande werd

bijgedragen kan verrekening worden gevorderd.

(...)

DELING OVERGESPAARD INKOMEN

Artikel 9.

1. Na afloop van elk kalenderjaar zullen de echtgenoten bij helfte delen al hetgeen van hun

inkomen als bedoeld in artikel 6 niet is besteed aan de kosten van de gemeenschappelijke

huishouding, of niet gelijkelijk aan beiden ten goede is gekomen.

(…)

3. Geen deling heeft plaats:

a. over de tijd, dat de echtgenoten van tafel en bed gescheiden zijn of anders dan in

onderling overleg niet samenwonen;

(...)

AFREKENING BIJ HET EINDE VAN HET HUWELIJK

Artikel 1 1.

1. Ingeval het huwelijk wordt ontbonden of tussen de echtgenoten scheiding van tafel en bed

wordt uitgesproken, heeft iedere echtgenoot, dan wel de langstlevende echtgenoot het recht

om te vorderen dat wordt afgerekend alsof de echtgenoten in algehele gemeenschap van

goederen waren gehuwd.

Van die afrekening is uitgesloten:

a. hetgeen iedere echtgenoot door erfopvolging, making of schenking heeft verkregen of

hetgeen daarvoor door zaaksvervanging in de plaats is getreden met de vruchten van een en

ander;

b. hetgeen op de staat van aanbreng is vermeld of hetgeen daarvoor door zaaksvervanging in

de plaats is getreden met de vruchten van een en ander;

c. alle activa en passiva die behoren tot een onderneming welke een echtgenoot in de vorm

van een eenmanszaak, dan wel in de vorm van een vennootschap onder firma dan wel in de

vorm van een besloten vennootschap, dan wel in de vorm van een naamloze vennootschap

uitoefent of de geldswaarde daarvan, ook al heeft de ondernemende echtgenoot reserves en

dergelijke gekweekt die redelijkerwijs als opgepotte winst of niet uitgekeerd dividend moet

worden aangemerkt.

(…)

3. Ten behoeve van deze afrekening zal een vermogensbeschrijving worden opgemaakt.

De beschrijving zal plaatshebben naar de toestand en waarde ten tijde van de ontbinding van het huwelijk door overlijden, of ingeval van echtscheiding of scheiding van tafel en bed,

naar de toestand en waarde naar de aanvang van de dag van het instellen van de vordering

daartoe.

(...)

GELDLENING

Artikel 1 2.

De comparant sub 1 genoemd, de schuldenaar (i.e. de man), is wegens ter leen

ontvangen gelden schuldig aan de comparante sub 2 genoemd, de schuldeiseres (i.e. de vrouw), een bedrag van vierentwintigduizend negenhonderd zevenenvijftig

euro en eenennegentig eurocent ( € 24.957,51), onder de navolgende bepalingen:

a. De hoofdsom is niet opeisbaar tijdens het huwelijk. De hoofdsom is na ontbinding van het

huwelijk te allen tijde met een opzeggingstermijn van één maand opeisbaar. De hoofdsom is

te allen tijde geheel of gedeeltelijk aflosbaar.

b. Op de hoofdsom hoeft niet periodiek te worden afgelost.

c. Over de hoofdsom of het restant daarvan is schuldenaar tijdens het huwelijk geen rente

verschuldigd.”

3.2

Partijen hebben het in artikel 9 opgenomen periodieke verrekenbeding niet

nageleefd. Partijen hebben enkele goederen in gemeenschappelijke eigendom.

3.3

Het echtscheidingsverzoek is op 17 januari 2012 ingediend. Partijen wonen sinds

1 november 2010 gescheiden.

3.4

Bij beschikking van 17 oktober 2012 heeft de rechtbank Utrecht, voor zover hier van belang, de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en de beslissing met betrekking tot de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden aangehouden. De echtscheidingsbeschikking

is op 31 oktober 2012 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

3.5

Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking van 31 juli 2013 heeft de rechtbank de verdeling van de eenvoudige gemeenschappen tussen partijen en de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden, voor zover hier van belang en verkort weergegeven, als volgt vastgesteld:

- partijen dienen de voormalige echtelijke woning te verkopen en de overwaarde (verkoopopbrengst minus verkoopkosten minus hypotheekschuld) bij helfte te verdelen dan wel de eventuele onderwaarde ieder bij helfte voor hun rekening te nemen;

- partijen dienen de afkoopwaarde van de verzekeringspolis bij Fortis ASR (polisnummer [nummer]) bij helfte te verdelen;

- partijen dienen de afkoopwaarde van de verzekeringspolis bij Reaal (polisnummer [nummer]) bij helfte te verdelen, in verband waarmee de vrouw (per saldo) € 5.272,95 aan de man dient te voldoen;

- de vrouw dient ter zake van de polis bij Nationale Nederlanden (nummer [nummer]) € 1.924,78 te voldoen aan de man;

- de man dient de helft van de waarde per 17 januari 2012 van de polis bij Nationale Nederlanden (nummer [nummer]) aan de vrouw te voldoen;

- de man dient in verband met (het debetsaldo op) de gezamenlijke bankrekening met nummer [nummer] € 750,- aan de vrouw te voldoen;

- partijen dienen hun privévermogens te verrekenen als vermeld in de overwegingen 3.23 en 3.24 van de bestreden beschikking;

- de inboedel die de vrouw in haar bezit heeft wordt toegedeeld aan de vrouw en de inboedel die in bezit is van de man wordt toegedeeld aan de man, met uitzondering van de twee lampen en het olieverfschilderij (bij partijen genoegzaam bekend), zonder verrekening;

- in verband met de lening als genoemd in artikel 12 van de huwelijkse voorwaarden dient de man nog € 4.757,- aan de vrouw te betalen;

- in verband met de aflossing van het flexibel krediet van de man middels verhoging van de gezamenlijke hypothecaire lening dient de man € 5.603,- aan de vrouw te betalen;

- in verband met een lening van de vrouw aan de man voor zijn BV’s dient de man € 3.592,- aan de vrouw te voldoen;

- in verband met door een door de vrouw betaalde telefoonrekening met betrekking tot de maanden september en oktober 2010 dient de man € 102,- te voldoen aan de vrouw;

- de man dient (per saldo) € 270,12 te betalen aan de vrouw in verband met door de vrouw voor de woning betaalde belastingen;

- de vrouw dient ter zake van de kinderopvangtoeslag € 213,- aan de man te voldoen;

- in verband met door de vrouw ontvangen hypotheekrente dient de vrouw € 2.726,- aan de man te voldoen;

en het meer of anders verzochte afgewezen.

4 De omvang van het geschil

4.1

De vrouw is met tien grieven in hoger beroep gekomen tegen de bestreden beschikking. In hoger beroep verzoekt zij (na aanvulling van haar verzoeken bij het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep), voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, die beschikking te vernietigen voor zover zij daartegen grieven heeft gericht en – verkort weergegeven – wat betreft de eenvoudige gemeenschappen:

I. te bepalen dat de waarde van de verzekeringspolis bij Fortis ASR (polisnummer [nummer]) bij verkoop en levering van de woning aan een derde bij helfte wordt gedeeld onder de verplichting van de man de helft van de door de vrouw vanaf 1 november 2010 betaalde premie (tot en met november 2013 € 7.970,73) te vergoeden;

II. primair: te bepalen dat het saldo van de bankrekening van de vrouw bij ABN AMRO (nummer [nummer]) per 1 november 2010 (€ 14.659,78 debet) bij helfte dient te worden verrekend en de man te veroordelen tot voldoening van € 7.239,89, onder de verplichting van de vrouw om in verband met de afkoop van de verzekering bij Reaal (polisnummer [nummer]) € 5.272,95 (€ 5.568,47 minus € 295,52) aan de man te voldoen;

subsidiair: te bepalen dat het saldo van de bankrekening van de vrouw bij ABN AMRO (nummer [nummer]) per 17 januari 2012 (€ 526,- debet) bij helfte dient te worden verrekend en de man te veroordelen tot voldoening van € 263,-, onder de bepaling dat uitkering vanuit de verzekeringspolis bij Reaal (polisnummer [nummer]) reeds is verrekend;

III. te bepalen dat die polis aan de man wordt toegedeeld en hem te veroordelen € 16.492,- aan de vrouw te voldoen;

en wat betreft de huwelijkse voorwaarden:

IV. primair: te bepalen dat als peildatum voor de verrekening van de bankrekeningen te gelden heeft 1 november 2010;

subsidiair: indien het hof van oordeel is dat als peildatum voor de verrekening van de bankrekeningen te gelden heeft 17 januari 2012, de man te veroordelen € 6.282,- te voldoen aan de vrouw;

V. te bepalen dat het flexibel krediet van de man (nummer [nummer]) niet, althans niet in zijn geheel, tussen partijen dient te worden verrekend;

VI. te bepalen dat de ronde houten tafel wordt toegedeeld aan de vrouw, zonder verdere verrekening;

VII. de man te veroordelen tot betaling aan de vrouw van € 29.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 december 2012;

VIII. te bepalen dat de man in verband met de door de vrouw aangegane schulden ten behoeve van de gewone gang van de huishouding € 4.491,- aan de vrouw voldoet;

IX. te bepalen dat de man aan de vrouw in verband met de aflossing van zijn privé flexibel krediet (nummer [nummer]) door verhoging van de gezamenlijke hypothecaire lening € 5.603,- dient te betalen;

X. te bepalen dat de man aan de vrouw in verband met de aanschaf van de trouwring en oorbellen € 9.618,- dient te voldoen;

kosten rechtens.

4.2

De man verzoekt – in het principaal hoger beroep – de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken dan wel deze af te wijzen en is op zijn beurt met twee grieven in incidenteel hoger beroep gekomen. Hij verzoekt voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te bepalen dat hij niet nog € 5.603,- dient te betalen in verband met de aflossing van zijn flexibel krediet door verhoging van de gezamenlijke hypothecaire lening en te bepalen dat hij de helft van de waarde van de polis van Nationale Nederlanden (nummer [nummer]) dient te betalen, verminderd met de helft van de over deze waarde te heffen belasting van 42%.

4.3

Het hof zal de grieven in principaal en incidenteel hoger beroep per onderwerp bespreken.

5 De motivering van de beslissing

5.1

Het hof zal eerst de stelling van de vrouw bespreken dat de rechtbank ten onrechte op grond van artikel 11 lid 3 van de huwelijkse voorwaarden 17 januari 2012 als peildatum voor de verrekening heeft bepaald. Omdat partijen vanaf 1 november 2010 feitelijk uiteen zijn en het saldo van de gemeenschappelijke rekening hebben verdeeld, is het duidelijk dat partijen de bedoeling hadden vanaf die datum een volledig gescheiden financiële huishouding te voeren, aldus de vrouw.

5.2

Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw – tegenover de gemotiveerde betwisting van haar stellingen door de man – onvoldoende aangevoerd om de conclusie te kunnen rechtvaardigen dat het in strijd met de redelijkheid en billijkheid en met de bedoeling van partijen is om met betrekking tot de verrekening uit te gaan van 17 januari 2012. Daartoe overweegt het hof het volgende.

5.3

Vooropgesteld moet worden dat de tekst van artikel 11 lid 3 van de huwelijkse voorwaarden duidelijk bepaalt dat ten behoeve van de afrekening een vermogensbeschrijving zal worden opgemaakt, die – in het geval van echtscheiding – zal plaatshebben naar de toestand en waarde naar de aanvang van de dag van het instellen van de vordering (thans verzoek) daartoe, in dit geval 17 januari 2012. Bij de uitleg van een overeenkomst moet echter niet alleen worden gelet op de taalkundige betekenis van de bewoordingen, maar komt het ook steeds aan op de zin die partijen over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (de Haviltexmaatstaf). Aangezien de huwelijkse voorwaarden zijn aangegaan bij notariële akte, komt bij de toepassing van voormelde maatstaf in dit verband ook gewicht toe aan hetgeen de notaris in het kader van zijn voorlichting aan partijen heeft medegedeeld omtrent de inhoud en strekking van de bepalingen in de overeenkomst en aan de betekenis die veel voorkomende bepalingen in overeenkomsten volgens notarieel gebruik normaal gesproken hebben. De vrouw heeft geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit kan worden afgeleid dat het de bedoeling van partijen was om van een andere peildatum dan bepaald is in de huwelijkse voorwaarden uit te gaan met betrekking tot de verrekening van de bankrekeningen. Dat de man op 18 juni 2012 aan de gemeente Utrecht heeft geschreven dat hij en de vrouw sinds 1 november 2010 duurzaam gescheiden leven en sinds die datum een volledig gescheiden financiële huishouding voeren is onvoldoende om die conclusie te rechtvaardigen, te minder nu de man dit heeft geschreven in een bezwaarschrift naar aanleiding van een door hem betwiste aanslag gemeentelijke belastingen. Evenmin heeft de vrouw haar stelling, dat het op geen enkele manier de bedoeling van partijen is geweest om af te rekenen als ware er een gemeenschap van goederen, voldoende onderbouwd. Weliswaar heeft zij verwezen naar een brief van de notaris van 3 februari 2012 (waarin deze schrijft dat partijen naar zijn mening slechts hebben beoogd “om de vermogenstoename voortvloeiend uit overgespaarde inkomsten bij helfte te delen en ook om ieder van partijen niet aansprakelijk te laten zijn voor schulden die ieder in privé (anders dan ten behoeve van de gewone gang van de huishouding) zou aangaan”), maar de inhoud van deze brief staat haaks op de inhoud van de huwelijkse voorwaarden, waarin partijen in artikel 11 uitdrukkelijk hebben gekozen voor een (in de bewoordingen van de notaris:) “vangnet” in de vorm van een finaal verrekenbeding en is als zodanig en zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet te plaatsen.

5.4

Uit het voorgaande volgt dat de vierde en de vijfde grief in het principaal hoger beroep falen. De vrouw heeft in haar toelichting op grief 4 nog aangevoerd dat, indien 17 januari 2012 als peildatum heeft te gelden, zij indirect de helft van de door de man betaalde kinderalimentatie in periode van januari 2011 tot 17 januari 2012 heeft betaald en dat de man haar € 6.282,- dient terug te betalen. Zij heeft echter niet gesteld althans onderbouwd dat die eventuele indirecte betaling in dit geval als onaanvaardbaar dient te worden beschouwd.

5.5

Uit hetgeen hiervoor is overwogen onder 5.3 volgt eveneens dat de eerste grief in het incidenteel hoger beroep slaagt. Nu alle kredieten in de verrekening vallen, zoals ook de rechtbank heeft geoordeeld, is er geen grond voor een vergoeding van (de helft van) de aflossing van het flexibel krediet met nummer [nummer] – welk krediet niet is vermeld in de akte huwelijkse voorwaarden en niet is opgenomen op de staat van aanbrengsten – van € 5.603,- door de man. De aflossing van voormeld krediet valt onder de reikwijdte van artikel 4 noch onder de uitzonderingen van artikel 11 lid 1 van de huwelijkse voorwaarden.

5.6

Met haar eerste grief in het principaal hoger beroep betoogt de vrouw dat bij de verdeling bij helfte van de waarde van de verzekeringspolis bij Fortis ASR (polisnummer [nummer]) rekening dient te worden gehouden met de door haar betaalde premie vanaf 1 november 2010. De man heeft niet betwist dat de vrouw vanaf 1 november 2010 maandelijks de premie van € 430,85 heeft voldaan, maar hij stelt dat partijen zijn overeengekomen dat de vrouw per 1 november 2010 de volledige woonlasten voor haar rekening zou nemen, waaronder voormelde premie.

5.7

Vast staat dat de vrouw mede ten behoeve van de man de premie heeft betaald. De man heeft zijn stelling dat partijen zijn overeengekomen dat de vrouw per 1 november 2010 de volledige woonlasten voor haar rekening zou nemen - tegenover de betwisting door de vrouw - niet nader onderbouwd en evenmin bewijs aangeboden van zijn stelling. Nu de peildatum is vastgesteld op 17 januari 2012 vallen de vordering van de vrouw op de man en de schuld van de man jegens de vrouw in zoverre tegen elkaar weg. Wel heeft de vrouw – nu zij uit haar privévermogen een gemeenschappelijke schuld heeft betaald - regres op de man wat betreft de helft van de door haar betaalde premie vanaf 17 januari 2012 tot 13 augustus 2014 (de datum waarop de voormalige echtelijke woning is verkocht en geleverd), in totaal 19 maanden maal € 430,85 / 2 = € 4.095,-. In zoverre slaagt grief 1 in het principaal hoger beroep.

5.8

Met grief 2 in het principaal hoger beroep richt de vrouw zich tegen het oordeel van de rechtbank dat zij (per saldo) € 5.272,95 aan de man dient te voldoen in verband met de afkoop van de verzekeringspolis bij Reaal (polisnummer [nummer]). Deze grief faalt. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat het saldo van de rekening met nummer [nummer] bij helfte dient te worden verrekend per 17 januari 2012 (saldo € 526,01 debet).

Voorts staat vast dat partijen zijn overeengekomen dat zij de uitkering op grond van de afkoop van voormelde polis bij Reaal – een bedrag van € 11.136,95, op 22 augustus 2011 overgemaakt op voormelde rekening – bij helfte zouden verdelen, zodat de vrouw (€ 5.568,47 minus € 295,52 aan door de vrouw betaalde premies is) € 5.272,95 aan de man dient te voldoen.

5.9

Tussen partijen is niet langer in geschil de waarde van de polis bij Nationale Nederlanden met nummer [nummer] per 17 januari 2012. Blijkens productie 17 van de vrouw bedraagt de premievrije waarde € 13.467,-; de man heeft aangegeven dat de contante waarde gelijk is aan die premievrije waarde. Voorts zijn partijen overeengekomen om uit te gaan van een belastinglatentie van 30% over die waarde. De man dient daarom (€ 13.467,- / 2 minus 30% is) € 4.713,45 aan de vrouw te voldoen. Daarbij hoeft – anders dan de vrouw heeft aangevoerd – in het kader van deze verrekening geen rekening te worden gehouden met een belastingvordering van de man (persoonsgebonden aftrek) respectievelijk belastingschuld van de vrouw in verband met betaling van voormeld bedrag. Grief 3 in het principaal hoger beroep en grief 2 in het incidenteel hoger beroep zijn hiermee afdoende besproken.

5.10

Met grief 7 in het principaal beroep richt de vrouw zich tegen het oordeel van de rechtbank dat de man in verband met de lening genoemd in artikel 12 van de huwelijkse voorwaarden nog slechts € 4.757,- dient te betalen. De schuld is opgelopen tot € 29.000,-, de man heeft niet maandelijks € 200,- afgelost en met zijn betalingen heeft de man slechts voldaan aan zijn fourneerplicht, aldus de vrouw.

5.11

Het hof is – met de rechtbank – van oordeel dat de vrouw haar stelling dat de man met de maandelijkse betalingen van € 200,- heeft voldaan aan zijn fourneerplicht tegenover de betwisting door de man onvoldoende heeft onderbouwd. De man heeft in hoger beroep aangetoond dat hij over de periode van juli 2003 tot oktober 2010 € 200,- per maand heeft afgelost op zijn schuld, in totaal (87 maanden maal € 200,- is) € 17.400,-. Het restant van de schuld van de man aan de vrouw bedraagt derhalve € 11.600,-. In zoverre slaagt de grief.

5.12

Met grief 8 in het principaal hoger beroep betoogt de vrouw dat de man € 12.164,30 dient te betalen in verband met een drietal door de vrouw aangegane schulden ten behoeve van de gewone gang van de huishouding. De vrouw stelt dat zij deze schulden heeft moeten aangaan omdat zij meer heeft bijgedragen in de kosten van de huishouding dan waartoe zij op grond van haar inkomen en krachtens artikel 7 van de huwelijkse voorwaarden verschuldigd was, hetgeen de man betwist.

5.13

Het hof is – met de man – van oordeel dat de vrouw onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij over de jaren 2006 tot en met 2010 teveel heeft bijgedragen in de kosten van de huishouding. Nu de vrouw heeft nagelaten aan te geven wat de kosten van de huishouding van partijen waren, is alleen om die reden al het hof niet in staat te beoordelen of de vrouw ten tijde van het huwelijk meer heeft bijgedragen dan waartoe zij op grond van de huwelijkse voorwaarden gehouden was. De grief faalt dan ook.

5.14

Grief 10 in het principaal hoger beroep richt zich tegen de afwijzing van het verzoek van de vrouw te bepalen dat de man in verband met de aanschaf van de trouwring en oorbellen € 9.618,- dient te voldoen. Volgens de vrouw heeft zij dit bedrag aan de man voorgeschoten en heeft de man toegezegd dit te zullen terugbetalen. Nu de man de stellingen van de vrouw betwist en de vrouw geen bewijs heeft aangeboden van haar stellingen, moet het verzoek van de vrouw worden afgewezen. Ook deze grief faalt.

5.15

De grieven 6 en 9 in het principaal beroep zijn ingetrokken en behoeven geen bespreking.

5.16

Op grond van het vorenstaande en hetgeen tussen partijen niet in geschil is, zijn partijen jegens elkaar verschuldigd hetgeen hieronder is weergeven.

De man dient – kort samengevat – aan de vrouw te voldoen:

- premie Fortis ASR

(polisnummer [nummer]) € 4.095,-

- waarde van de polis Nationale Nederlanden

(nummer [nummer]) € 4.713,45

- debetsaldo bankrekening (nummer

51.57.35.086 € 750,-

- debetsaldo bankrekening ABN AMRO

(nummer [nummer]) € 263,-

- lening artikel 12 van de huwelijkse voorwaarden € 11.600,-

- aflossing flexibel krediet

(nummer [nummer]) € 5.603,-

- lening aan BV’s man € 3.592,-

- telefoonrekening € 102,-

- belastingen woning € 504,12

totaal: € 31.222,57

De vrouw dient – kort samengevat – aan de man te voldoen:

- afkoop verzekeringspolis bij Reaal

(nummer [nummer]) € 5.272,95

- afkoop polis Nationale Nederlanden

(nummer 3939956) € 1.924,78

- kinderopvangtoeslag € 213,-

- hypotheekrente € 2.726,-

- belastingen woning € 234,-

totaal: € 10.370,73

zodat de man per saldo aan de vrouw moet betalen € 20.851,84

6 De slotsom

In het principaal hoger beroep

6.1

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, slagen de grieven 1, 3 en 7 (alle ten dele). De overige grieven in het principaal hoger beroep falen of zijn ingetrokken.

In het incidenteel hoger beroep

6.2

Grief 1 slaagt en grief 2 slaagt ten dele.

6.3

Het hof zal de bestreden beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 31 juli 2013, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, vernietigen ten aanzien van de beslissingen onder 4.1.2 tot en met 4.1.6 en 4.1.9 tot en met 4.1.15 in het dictum en beslissen als volgt.

6.4

Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn en de procedure de verdeling van de ontbonden gemeenschap en de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden betreft.

7 De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:

vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 31 juli 2013 ten aanzien van de beslissing onder 4.1.2 tot en met 4.1.6 en 4.1.9 tot en met 4.1.15 en in zoverre opnieuw beschikkende:

bepaalt dat de man op grond van verrekening aan de vrouw dient te vergoeden: € 20.851,84;

verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;

compenseert de kosten in hoger beroep aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;

wijst het meer of anders verzochte af.

Deze beschikking is gegeven door mrs. A.W. Beversluis, J.H. Lieber en M.H.HA. Moes, bijgestaan door mr. Th.H.M. Lueb als griffier, en is op 21 oktober 2014 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature