U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Kort geding. Onmiddellijke invrijheidstelling afgewezen. Eiser heeft zijn taakstraf niet naar behoren uitgevoerd. De Staat handelt niet onrechtmatig door de vervangende hechtenis ten uitvoer te leggen.

Uitspraak



Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter

zaak- / rolnummer: C/09/530904 / KG ZA 17/489

Vonnis in kort geding van 24 april 2017

in de zaak van

[eiser] ,

verblijvende te [plaats] ,

eiser,

advocaat mr. R. Laatsman te Oss,

tegen:

de publiekrechtelijke rechtspersoon

de Staat der Nederlanden (Openbaar Ministerie, Centraal Justitieel Incassobureau en Ministerie van Veiligheid en Justitie),

zetelend te Den Haag,

gedaagde,

advocaat mr. B.B.M. Vroegindewey te Den Haag.

Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘ [eiser] ’ en ‘de Staat’.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- de dagvaarding van 20 april 2017 met 4 producties;

- de door de Staat overgelegde producties 1 tot en met 9;

- de op 24 april 2017 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door de Staat pleitnotities zijn overgelegd.

1.2.

Op 24 april 2017 is door middel van een verkort vonnis uitspraak gedaan. Het onderstaande vormt daarvan de uitwerking.

2 De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.

2.1.

[eiser] is bij vonnis van 14 juli 2016 door de politierechter van de rechtbank Oost-Brabant veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 30 uur, te vervangen door 15 dagen hechtenis, wegens het besturen van een motorrijtuig op de weg na ongeldigverklaring van het rijbewijs (artikel 9 lid 2 van de Wegenverkeerswet 1994).

2.2.

De tenuitvoerlegging van de taakstraf is overgedragen aan Reclassering Nederland, hierna ‘de reclassering’.

2.3.

Nadat [eiser] een aantal keren niet was verschenen voor een intakegesprek met de reclassering, heeft op 19 oktober 2016 een intakegesprek plaatsgevonden. Vervolgens heeft een kennismakingsgesprek plaatsgevonden, waarbij is afgesproken dat [eiser] op 15 december 2016 met de uitvoering van zijn taakstraf zou beginnen. Op het afgesproken tijdstip verschijnt [eiser] echter niet en ook bij nadien bepaalde nieuwe startmomenten is hij niet aanwezig.

2.4.

Bij brief van 19 januari 2017 heeft de reclassering [eiser] een officiële waarschuwing gegeven. In die brief heeft de reclassering [eiser] laten weten dat hij zijn werkstraf op de afgesproken dagen moet uitvoeren en dat, indien hij zich niet aan de afspraken houdt, het Openbaar Ministerie zal worden meegedeeld dat de werkstraf is mislukt.

2.5.

Bij beslissing van 15 maart 2017 heeft de officier van justitie de taakstraf van [eiser] omgezet in een vervangende hechtenis van 15 dagen en de tenuitvoerlegging daarvan bevolen. Een kennisgeving van deze omzetting is per brief van 23 maart 2017 aan [eiser] toegezonden.

2.6.

In de ‘Rapportage reclassering’ van 6 maart 2017 is met betrekking tot de aan [eiser] opgelegde taakstraf en de pogingen deze ten uitvoer te leggen – voor zover hier van belang het volgende opgenomen:

“(…)

Intake werkstraf

Betrokkene wordt op 19-09-2016 voor de eerste maal uitgenodigd voor een intakegesprek werkstraf. Hij verschijnt hiervoor niet. Hij laat weten dat hij geen geld heeft voor de reiskosten.

Betrokkene wordt voor de tweede maal uitgenodigd voor een intakegesprek op 28-09-2016. Wederom verschijnt hij niet op het gesprek.

Op 10-10-2016 wordt hij voor een derde maal uitgenodigd voor een intakegesprek werkstraf. Hierbij laat hij weten de bus gemist te hebben en gaat het gesprek dus wederom niet door.

Op 19-10-2016 spreken wij betrokkene voor de intake werkstraf. Hij verschijnt deze keer wel.

Betrokkene begrijpt en ondertekent de standaardregels van de werkstraf.

Kennismakingsgesprek

Op 14-11-2016 wordt betrokkene uitgenodigd voor een kennismakingsgesprek op het werkstrafproject. Hij verschijnt hiervoor niet.

Op 23-11-2016 wordt betrokkene voor een tweede keer uitgenodigd tot een kennismakingsgesprek met het werkstrafproject. Hij verschijnt deze keer wel. In dit gesprek worden met hem afspraken gemaakt ten aanzien van zijn te verrichten werkstrafuren.(…)Deze afspraken worden vastgelegd en ondertekend in een zgn. Overeenkomst Werkstraf.

(…)

Betrokkene start niet met de uitvoering van de werkstraf op de afgesproken datum (15-12-2016). Hij blijkt in detentie te zitten. Daarna wordt afgesproken dat hij per 22-12-2016 zal starten met de uitvoering van zijn werkstraf volgens afspraak. Dit doet hij niet. Hij belt die dag wel om te vragen of hij de week erna extra kan komen werken. Dit kan niet vanwege de feestdagen. Hij kan in de tweede week van januari alsnog starten. Echter verschijnt hij dan niet.

Officiële waarschuwing

Op 19-01-2017 krijgt betrokkene een officiële waarschuwing. Wegens het niet verschijnen voor de uitvoering van de werkstraf.

Vervolgens horen wij van het project terug dat hij op 24-01-2017 wederom afbelt, en dus niet verschijnt voor de uitvoering van de werkstraf. Hij geeft daarbij aan dat hij een klapband had met zijn scooter, hij pas later kon bellen omdat zijn beltegoed op was en hij moest gaan lopen.

Op 26-01-2017 laat betrokkene via WhatsApp weten dat het even niet goed met hem gaat. Hij vraagt om nog en kans en geeft aan de week erna te zullen starten. Dit doet hij niet. Op 31-01-2017 vraagt hij per WhatsApp of hij alsnog kan beginnen met de werkstraf. Hem wordt teruggegeven dat hij zich gewoon dient te houden aan de met hem gemaakte afspraken. Op 2 februari laat hij weten dat hij ziek is en dat hij nu geld geregeld heeft voor reiskosten bij zijn bewindvoerder. Hij zegt de week erop te zullen beginnen. Betrokkene verschijnt echter niet meer voor de uitoefening van de werkstraf.

Stopzetting

Op 02-02-2017 hebben wij besloten om de werkstraf stop te zetten.

Reactie betrokkene op stopzetting

Betrokkene baalt er van dat de werkstraf wordt geretourneerd, maar accepteert uiteindelijk de beslissing.

Conclusie

Gezien het verloop van de werkstraf zijn wij genoodzaakt de werkstraf als mislukt te retourneren aan Justitie. Betrokkene heeft 0 van de 30 uur gewerkt.

(…)”.

2.7.

[eiser] heeft op 6 april 2017 een bezwaarschrift ingediend tegen de kennisgeving van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis. [eiser] is opgeroepen om op 30 mei 2017 te verschijnen bij de rechtbank Oost-Brabant om op het bezwaarschrift te worden gehoord.

2.8.

Het Openbaar Ministerie concludeert in de bezwaarschriftprocedure op 13 april 2017 tot ongegrondverklaring van het bezwaarschrift.

2.9.

Op 19 april 2017 is [eiser] in zijn woning opgepakt en meegenomen naar het cellencomplex in [plaats] , waar hij thans vast zit in verband met de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis.

2.10.

In een verslag van een op 16 november 2009 met betrekking tot [eiser] verricht psychodiagnostisch onderzoek, hierna ‘het verslag’, is in de conclusie – voor zover hier van belang – het volgende vermeld:

“(…)

Het vermoeden bestaat dat cliënt een ruim benedengemiddelde intelligentie heeft. Cliënt kan niet altijd meekomen met de behandelprogramma s van de groep en heeft moeite met het volgen van bepaalde dingen. Cliënt is in zijn jeugd wisselend naar school gegaan en heeft altijd op het speciaal onderwijs gezeten. Door de onrust van cliënt (waarschijnlijk veroorzaakt door de ADHD) is het nu niet mogelijk om een intelligentietest af te nemen. De ernstige concentratieproblemen van cliënt zouden de testresultaten zodanig beinvloeden dat er geen betrouwbare resultaten verwacht kunnen worden.(…)”.

3 Het geschil

3.1.

[eiser] vordert – zakelijk weergegeven – de Staat te bevelen om hem in vrijheid te stellen in afwachting van de uitkomst van de bezwaarprocedure, dan wel de tenuitvoerlegging van de hechtenis te schorsen, op straffe van een dwangsom en met veroordeling van de Staat in de proceskosten.

3.2.

Daartoe stelt [eiser] – samengevat – het volgende. Door omstandigheden was [eiser] niet in de gelegenheid om de aan hem opgelegde taakstraf uit te voeren. [eiser] is bereid om de vervangende hechtenis uit te zitten, maar deze maand dient hij zijn huurwoning te ontruimen. Als [eiser] dat niet doet, zal de woningbouwvereniging op zijn kosten tot ontruiming overgaan en hij heeft onvoldoende inkomsten om dat te betalen. Tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis is op dit moment onredelijk, aangezien [eiser] zich in het kader van de uitvoering van zijn taakstraf tijdig heeft afgemeld omdat zijn scooter defect was en hij het reizen met het openbaar vervoer niet kon betalen. Daar komt nog bij dat [eiser] te maken heeft met psychische problematiek. Hij lijdt aan ADHD, is zwakbegaafd en heeft een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Opsluiting zal daarom onwenselijke gevolgen voor [eiser] hebben.

3.3.

De Staat voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4 De beoordeling van het geschil

4.1.

[eiser] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat de Staat onrechtmatig jegens hem handelt. Daarmee is in zoverre de bevoegdheid van de burgerlijke rechter – in dit geval de voorzieningenrechter in kort geding – tot kennisneming van de vorderingen gegeven.

4.2.

Vooropgesteld wordt dat in het wettelijk stelsel besloten ligt dat een veroordelende beslissing van de strafrechter, waartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat, niet alleen mag, maar ook moet worden ten uitvoer gelegd. Bij het bepalen van de wijze en het moment waarop een straf ten uitvoer zal worden gelegd, komt de Staat een grote mate van beleidsvrijheid toe. Tegen beslissingen in dit kader, zoals die van de officier van justitie van 15 maart 2017, staat een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang open, die [eiser] ook heeft gevolgd, door het indienen van een bezwaarschrift. Dit bezwaarschrift, dat op 30 mei 2017 bij de rechtbank Oost-Brabant wordt behandeld, heeft in beginsel geen schorsende werking. Dat betekent dat in kort geding slechts in uitzonderingsgevallen plaats is voor schorsing van de tenuitvoerlegging. Dat is alleen het geval indien de officier van justitie in redelijkheid niet tot zijn beslissing om geen schorsende werking aan het bezwaarschrift toe te kennen heeft kunnen komen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat die situatie zich hier niet voordoet. Redengevend daarvoor is het volgende.

4.3.

Gesteld noch gebleken is dat [eiser] de officier van justitie heeft verzocht om schorsende werking aan het bezwaarschrift toe te kennen. Reeds daarom is niet voldaan aan de voorwaarde voor het alsnog schorsen van de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis in kort geding. De voorzieningenrechter is van oordeel dat [eiser] ook overigens niet aannemelijk heeft gemaakt dat de Staat onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door tot tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis over te gaan. Uit de rapportage van de reclassering volgt dat [eiser] de aan hem opgelegde taakstraf niet naar behoren heeft uitgevoerd. [eiser] is bij herhaling niet verschenen bij de geplande intake- en kennismakingsgesprekken en is op de (opnieuw overeengekomen) dag waarop zijn taakstraf zou aanvangen evenmin verschenen, ook niet nadat hij een officiële waarschuwing had gekregen. Als reden voor het niet-verschijnen heeft [eiser] aan de reclassering meegedeeld dat zijn scooter stuk was en dat hij geen geld had om met het openbaar vervoer naar zijn werk te reizen. Dit zijn echter omstandigheden die voor rekening en risico van [eiser] dienen te komen. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat [eiser] voldoende gelegenheid heeft gekregen om zijn taakstraf (alsnog) uit te voeren.

4.4.

De omstandigheid dat de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis [eiser] op dit moment niet goed uitkomt, omdat hij zijn huurwoning moet ontruimen, kan hem evenmin baten. De kennisgeving van de omzetting van de taakstraf in vervangende hechtenis is bij brief van 23 maart 2017 aan [eiser] meegedeeld. In ieder geval vanaf die datum heeft [eiser] er rekening mee kunnen en moeten houden dat de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis een aanvang zou nemen. Aan de stelling van [eiser] dat hij het bericht met betrekking tot zijn vervangende hechtenis niet heeft ontvangen wordt voorbij gegaan. Nog daargelaten dat de juistheid van die stelling tegenover de betwisting door de Staat niet aannemelijk is geworden, is uit de rapportage van de reclassering gebleken dat [eiser] op de gevolgen van de stopzetting van de taakstraf is gewezen, dat hij heeft meegedeeld ervan te balen dat de werkstraf wordt geretourneerd naar de officier van justitie, maar dat hij die beslissing uiteindelijk heeft geaccepteerd. [eiser] was er dan ook van op de hoogte dat hij op enig moment in vervangende hechtenis zou worden genomen en het had op zijn weg gelegen om toen al voorzieningen te treffen voor de ontruiming van zijn woning. Ook zijn psychische gesteldheid brengt niet met zich mee dat tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis onrechtmatig zou zijn. Nog daargelaten dat het overgelegde verslag van psychodiagnostisch onderzoek dateert uit 2009 en onvoldoende duidelijk is in hoeverre [eiser] thans nog met de daarin gestelde problematiek kampt, heeft de Staat voldoende aannemelijk gemaakt dat [eiser] ook in detentie adequaat kan worden opgevangen en dat eventuele psychische klachten niet aan tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis in de weg staan.

4.5.

Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de vorderingen van [eiser] worden afgewezen. Het vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 9 mei 2006 (ECLI:NL:RBSHE:2006:AX1361) waarnaar de advocaat van [eiser] ter zitting heeft verwezen, maakt het voorgaande niet anders. Zoals van de zijde van de Staat naar voorlopig oordeel terecht is opgemerkt, heeft – anders dan in die zaak – de psychische toestand van [eiser] in de onderhavige situatie geen rol gespeeld bij het niet vervullen van de taakstraf. Daaraan lagen immers slechts financiële en praktische oorzaken ten grondslag.

4.6.

[eiser] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding. Voor veroordeling in de nakosten bestaat geen grond, nu de kostenveroordeling ook voor deze nakosten een executoriale titel oplevert (vgl. Hoge Raad 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1116, NJ 2011/237).

5 De beslissing

De voorzieningenrechter:

- wijst het gevorderde af;

- veroordeelt [eiser] om binnen veertien dagen nadat dit vonnis is uitgesproken de kosten van dit geding aan de Staat te betalen, tot dusver aan de zijde van de Staat begroot op € 1.434,--, waarvan € 816,-- aan salaris advocaat en € 618,-- aan griffierecht;

- bepaalt dat [eiser] bij gebreke van tijdige betaling de wettelijke rente over de proceskosten verschuldigd is;

- verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;

- wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit vonnis is gewezen door mr. G.P. van Ham en in het openbaar uitgesproken op 24 april 2017.

mvt


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde wetgeving

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature