Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

"Intellectuele eigendom. Kort geding. Vordering verbod op continueren verbouwing Naturalisgebouw wegens inbreuk op auteursrechten architect. Spoedeisend belang is aanwezig. In de bodemprocedure is bij tussenvonnis beslist dat er inbreuk wordt gemaakt op de persoonlijkheidsrechten van de architect bij de bestaande verbouwingsplannen voor het Naturalisgebouw. De voorzieningenrechter neemt deze beslissing tot uitgangspunt. Belangenafweging: omdat de aannemer op het punt staat het onderhavige werk van de architect te slopen en gezien de opstelling van Naturalis tot op heden, is een verbod - ondanks de grote financiële belangen aan de zijde van Naturalis - geëigend. Verbod opgelegd. Proceskostenveroordeling ex artikel 1019h Rv . "

Uitspraak



vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel - voorzieningenrechter

zaaknummer / rolnummer: C/09/528060 / KG ZA 17-279

Vonnis in kort geding van 7 maart 2017

in de zaak van

[eiser] ,

wonende te [woonplaats] ,

eiser,

advocaat: mr. J.S. Hofhuis te Amsterdam,

tegen

1. de stichting

STICHTING NATURALIS BIODIVERSITY CENTER,

gevestigd te Leiden,

gedaagde,

advocaat: mr. Chr. Alberdingk Thijm te Amsterdam,

2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[gedaagde sub 2] B.V.,

statutair gevestigd te Barendrecht en kantoorhoudende te Gouda,

gedaagde,

advocaat: mr. B.J. Berghuis van Woortman te Amsterdam.

Partijen zullen hierna [eiser] , Naturalis en [gedaagde sub 2] genoemd worden. De zaak is voor [eiser] inhoudelijk behandeld door de advocaat voornoemd en mr. S.G. Tichelaar, advocaat te Rotterdam. Naturalis is bijgestaan door de advocaat voornoemd en mr. G.J. de Bock, advocaat te Leiden. Voor [gedaagde sub 2] is opgetreden de advocaat voornoemd en mr. P.L. Tjiam, eveneens advocaat te Amsterdam.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

de dagvaarding van 2 maart 2017;

de akte overlegging producties van de zijde van [eiser] ingekomen ter griffie op 2 maart 2017, met productie 1 tot en met 25;

de akte overlegging producties tevens voorwaardelijke eis in reconventie tot zekerheidstelling van de zijde van Naturalis ingekomen ter griffie op 3 maart 2017, met productie 1 tot en met 5;

de conclusie van antwoord tevens voorwaardelijke eis in reconventie van de zijde van [gedaagde sub 2] ingekomen ter griffie op 3 maart 2017, met 1 productie;

het e-mailbericht van de zijde van [eiser] ingekomen ter griffie op 5 maart 2017, met producties 26a en 26b (kostenopgaven en specificaties);

de akte overlegging producties van de zijde van Naturalis ingekomen ter griffie op 5 maart 2017, met productie 6 tot en met 11;

het kostenoverzicht van de zijde van Naturalis ingekomen ter griffie op 5 maart 2017, met productie 12;

het aanvullend kostenoverzicht van de zijde van Naturalis ingekomen ter griffie op 6 maart 2017;

de mondelinge behandeling van 6 maart 2017 en de ter gelegenheid daarvan door [eiser] , Naturalis en [gedaagde sub 2] overgelegde pleitnotities.

1.2.

Ter zitting is de door Naturalis en [gedaagde sub 2] ingestelde voorwaardelijke eis in reconventie tot zekerheidsstelling ingetrokken en is bij wijze van verweer op de voet van art. 233 lid 3 Rv verzocht, indien het gevorderde verbod wordt toegewezen, aan de uitvoerbaarverklaring bij voorraad de voorwaarde te verbinden dat door [eiser] zekerheid wordt gesteld.

1.3.

Op 7 maart 2017 is door middel van een verkort vonnis uitspraak gedaan. Het onderstaande vormt daarvan de uitwerking.

2 De feiten

2.1.

Naturalis is in 1820 opgericht als het Rijksmuseum van Natuurlijke Historie. In 1986 is besloten dat dit instituut een publieksmuseum moest worden. De overheid heeft daartoe het 17e-eeuwse Leidse Pesthuis (hierna: het Pesthuis) ter beschikking gesteld. Uiteindelijk is ervoor gekozen om tegenover het Pesthuis een nieuw gebouw te plaatsen (hierna: het Naturalisgebouw), dat via een loopbrug (hierna: de loopbrug) met het Pesthuis zou worden verbonden.

2.2.

De opdracht tot het ontwerpen van het Naturalisgebouw en de loopbrug is verstrekt aan Architektenburo [eiser] / [X] / [Y 1] B.V. (hierna: VVKH). Het ontwerp is gemaakt door [eiser] , die als architect onderdeel uitmaakte van dat bureau. Het museum in het nieuw gebouwde complex is officieel geopend in 1998.

2.3.

In 2000 heeft [eiser] van een andere projectontwikkelaar de opdracht gekregen tot het ontwerpen van een kantoorpand op het naast het Naturalisgebouw gelegen terrein.

Ter voldoening aan die opdracht heeft [eiser] het zogenoemde ‘Darwin House’ ontworpen (hierna: het Darwin House). Naturalis heeft het Darwin House begin 2013 verworven.

2.4.

In 2011 is Naturalis als instituut uitgebreid door de fusie van het Nationaal Natuurhistorisch Museum met de collectiegebonden onderzoeksgroepen van de universiteiten van Amsterdam, Wageningen en Leiden. Daardoor is een instituut ontstaan met ongeveer 750 medewerkers met één van de grootste collecties planten, dieren en mineralen ter wereld. Op mondiaal niveau wordt onderzoek verricht naar biodiversiteit. Het museum dat Naturalis daarnaast exploiteert trekt steeds meer publiek, met in 2016 een recordaantal van 410.000 bezoekers. Het Naturalisgebouw is te klein om al deze functionaliteiten te herbergen.

2.5.

Vanaf 2012 heeft Naturalis zich georiënteerd op het ontwikkelen van een nieuw Naturaliscomplex (hierna: het Naturalisproject).

2.6.

De opdracht tot uitbreiding en herinrichting heeft plaatsgevonden door middel van een niet-openbare Europese aanbestedingsprocedure. [eiser] heeft met VVKH aan die procedure deelgenomen. De opdracht is in mei 2013 gegund aan Neutelings Riedijk Architecten B.V. (hierna: NRA).

2.7.

[eiser] heeft, na kennis te hebben genomen van het plan van NRA, zich op het standpunt gesteld dat het ontwerp van NRA inbreuk maakt op zijn auteursrechtelijk persoonlijkheidsrecht. Dit heeft in de periode tot en met september 2013 geleid tot diverse contacten tussen [eiser] , Naturalis en NRA over mogelijke aanpassingen van het plan. Het definitieve ontwerp (althans de tekeningen van dit definitieve ontwerp) heeft NRA op 31 oktober 2014 afgerond.

2.8.

Bij dagvaarding van 10 februari 2015 heeft [eiser] jegens Naturalis een bodemprocedure aanhangig gemaakt bij de onderhavige rechtbank (zaak-/rolnummer C/09/486240 / HA ZA 15-429) en - verkort weergegeven - verklaringen voor recht gevorderd dat met het voorgenomen Naturalisproject inbreuk wordt gemaakt op zijn persoonlijkheidsrechten en dat Naturalis zich met de afbraak van het Darwin House schuldig maakt aan misbruik van bevoegdheid. Daarnaast heeft [eiser] - onder meer - een verbod gevorderd tot het uitvoering geven aan de voorgenomen verbouwing en uitbreiding.

2.9.

Op 1 juni 2015 hebben [eiser] en de heer [Z] , algemeen directeur van Naturalis, over het onderhavige geschil gesproken. In een door [eiser] opgesteld gespreksverslag (dat niet ter goedkeuring aan [Z] is gestuurd, maar waarvan de inhoud niet is weersproken tijdens de zitting) is - onder meer - opgenomen:

Nu zitten we in mei volgend jaar [2016, vzr] in een zitting en dan is alles al gesloopt wat [jij] wil behouden en er zal dan geen enkele rechter vorderen dat alles weer opgebouwd moet worden, jurisprudentie wijst zo. Want [Naturalis] gaat gewoon door. [ [eiser] is] te laat, zie vonnis Ruijssenaars [bedoeld wordt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag van 9 april 2015 waarvan de vindplaats is opgenomen in voetnoot 2, vzr] (…)

Al met al is het belang van Naturalis zo groot dat men verliezen zich niet kan permitteren, [Naturalis zal] zo nodig in hoger beroep gaan. De kosten van een tijd stilleggen van de bouw zal op [ [eiser] ] worden verhaald en dan [gaat hij] failliet. Het recht is niet zo mooi. Klein tegen groot is altijd in het voordeel van groot. Voor [Naturalis] zijn advocatenkosten van 75.000 euro geen probleem op een bouwbudget van 50 miljoen!

2.10.

Begin maart 2016 heeft Naturalis de aankondiging van niet-openbare Europese aanbesteding voor de bouwopdracht gepubliceerd op Tenderned.

2.11.

Op 1 april 2016 is ten overstaan van de meervoudige kamer van deze rechtbank een comparitie van partijen gehouden waarbij de zaak is verwezen naar de rol van 22 juni 2016 voor vonnis.

2.12.

[gedaagde sub 2] is een aannemersbedrijf dat - onder meer - complexe, grote en innoverende projecten realiseert. Zij heeft zich op 20 juli 2016 ingeschreven op voornoemde aanbesteding van het Naturalisproject met betrekking tot de oudbouw en het labgebouw, inclusief geïntegreerd het energiegebouw en de bouw van het nieuwe museum. Op 16 augustus 2016 is de opdracht aan [gedaagde sub 2] als hoofdaannemer gegund. Aan de combinatie ULC/Kuijpers is de aanbesteding voor de elektrotechnische installaties en de werktuigbouwkundige installaties gegund voor zowel de oudbouw als de nieuwbouw.

2.13.

Bij tussenvonnis van 25 januari 2017 heeft de onderhavige rechtbank in de bodemprocedure beslist dat de vorderingen van [eiser] met betrekking tot sloop van het Darwin House zullen worden afgewezen (r.o. 4.3.). Met betrekking tot de voorgenomen verbouwing/herinrichting van het Naturalisgebouw heeft de rechtbank - verkort weergegeven - beslist dat de voorgenomen verbouwing van het interieur van het Naturalisgebouw met zich brengt dat het ontwerp daarvan in de kern wordt geraakt en dat dit als een aantasting in de zin van artikel 25 lid 1, aanhef en onder d Aw moet worden gekwalificeerd. De rechtbank heeft vervolgens in het midden gelaten of ook andere wijzigingen van het Naturalisgebouw als een wijziging of aantasting moeten worden beschouwd (r.o. 4.18.). Ten aanzien van de vorderingen heeft de rechtbank - onder meer - beslist dat in beginsel basis bestaat voor toewijzing van de vorderingen van [eiser] voor zover die zien op de verbouwing van het Naturalisgebouw (r.o. 4.32.). Vervolgens heeft de rechtbank het volgende geoordeeld:

4.36.

Dat neemt niet weg dat een thans op te leggen verbod mogelijk door Naturalis niet (geheel) meer kan worden nagekomen omdat verbouwingswerkzaamheden reeds zijn uitgevoerd. Voorts is nog te onderzoeken het beroep van Naturalis op artikel 6:168 BW . Om daarover te kunnen oordelen, is nodig dat de rechtbank door Naturalis nader ingelicht wordt over de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van de voorgenomen plannen en dat partijen zich nader uitlaten over de (on)wenselijkheid van een eventueel op te leggen verbod (naast toewijzing van de vordering tot het vergoeden van schade) en de omstandigheden die daarbij in aanmerking zouden moeten worden genomen. Het tijdens de comparitie van partijen genoemde eerste aanvangsmoment van uitvoering van de plannen is immers kort na de zitting verstreken en de datum van 1 september 2016 is inmiddels ook geweest, terwijl Naturalis al op de zitting heeft aangegeven dat bij toewijzing van de vorderingen van [eiser] voor haar grote problemen zouden ontstaan. [eiser] lijkt daar ook op te hebben geanticipeerd door (de formulering van) zijn vordering onder D.

4.37.

De zaak zal dan ook worden verwezen naar de rol om allereerst Naturalis gelegenheid te geven de rechtbank en [eiser] te informeren over de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van de plannen en de (on)wenselijkheid van het opleggen van een verbod tot (verdere) verbouwing van het Naturalisgebouw, waarna [eiser] daarop bij akte zal kunnen reageren.

3 Het geschil

3.1.

[eiser] vordert samengevat - dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:

Naturalis en [gedaagde sub 2] zal verbieden verdere uitvoering te geven aan de voorgenomen verbouwing van het Naturalisgebouw in de periode tot het moment waarop de rechtbank in de bodemprocedure beslist over de door [eiser] in te stellen provisionele vordering tot een dergelijk verbod, althans over de reeds ingestelde verbodsvordering;

Naturalis zal bevelen in overleg te treden met [eiser] om te onderzoeken of het mogelijk is de verbouwingsplannen voor het Naturalisgebouw zodanig aan te passen dat enerzijds behouden blijven de in r.o. 4.14. van het tussenvonnis genoemde auteursrechtelijk beschermde trekken van het ontwerp van [eiser] en anderzijds de oplevering van het Naturalisproject zo min mogelijk vertraging oploopt;

zal bepalen dat Naturalis, wanneer zij meent dat het niet mogelijk is de verbouwingsplannen zodanig aan te passen dat aan genoemde voorwaarden is voldaan, hiervan schriftelijk mededeling doet aan [eiser] onder opgaaf van redenen;

Naturalis zal veroordelen in de volledige proceskosten ex artikel 1019h Rv .

3.2.

Ter onderbouwing van zijn vorderingen stelt [eiser] - verkort weergegeven - dat, ondanks dat in het tussenvonnis is beslist dat de voorgenomen herinrichting van het interieur van het Naturalisgebouw onrechtmatig is, Naturalis de verbouwingswerkzaamheden niet heeft stopgezet in afwachting van het eindvonnis in de bodemprocedure. Dat past in de tot op heden door Naturalis gehanteerde strategie. Zij stuurt er - onder andere met vertragingstactieken - op aan het bouwproces in een dusdanig gevorderd stadium te brengen dat geen rechter meer een verbod zou durven toewijzen, waarmee de uitoefening door [eiser] van zijn persoonlijkheidsrechten illusoir wordt. Omdat het (eind)vonnis in de bodemprocedure pas op zijn vroegst begin mei 2017 te verwachten is en de sloop van het werk van [eiser] op het punt staat aan te vangen, is een verbod geëigend. Daar [gedaagde sub 2] de daadwerkelijke uitvoerder is van de werkzaamheden en met deze werkzaamheden inbreuk maakt op de persoonlijkheidsrechten van [eiser] , wordt jegens haar ook een verbod gevorderd. Daarnaast dient Naturalis in overleg te treden met [eiser] over de wijziging van de verbouwingsplannen zodanig dat de rechten van [eiser] beschermd blijven.

3.3.

Naturalis en [gedaagde sub 2] voeren ieder voor zich gemotiveerd verweer.

3.4.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4 De beoordeling

Bevoegdheid

4.1.

Ambtshalve stelt de voorzieningenrechter vast dat hem ter zake van de ingestelde vorderingen bevoegdheid toekomt. Dit is tussen partijen terecht ook niet in geschil.

Procedureel

4.2.

[eiser] heeft ter zitting bezwaar gemaakt tegen de indiening van productie 12 (proceskostenoverzicht) van de zijde van Naturalis. Deze productie is - met p.m.-posten - op 6 maart 2017 om 8:30 uur ingediend en - nader uitgewerkt - rond 12:00 uur nogmaals ingediend, derhalve niet 24 uur voor de zitting. De voorzieningenrechter laat de productie toe nu [eiser] niet in zijn belangen is geschaad. Hij heeft kennis genomen van de inhoud van de productie en er ter zitting op kunnen reageren. Daarbij houdt de voorzieningenrechter rekening met het feit dat de onderhavige zaak een kort geding betreft dat op zeer korte termijn is gepland.

Spoedeisend belang

4.3.

Als meest verstrekkend verweer betwisten Naturalis en [gedaagde sub 2] dat [eiser] een spoedeisend belang heeft bij het onderhavige kort geding omdat [eiser] te lang zou hebben stilgezeten. Naturalis voert daartoe aan dat [eiser] zich bij brief van 4 april 2013 voor het eerst op het standpunt heeft gesteld dat Naturalis inbreuk maakte op zijn persoonlijkheidsrechten en pas op 10 februari 2015 een bodemprocedure is gestart. Hij begint thans, vier jaar na de eerste sommatie, een kort geding procedure op grond van het feit dat de rechtbank in het tussenvonnis heeft aangegeven dat met een deel van de verbouwing de persoonlijkheidsrechten van [eiser] worden geschonden. Nu dat niet anders is dan het standpunt dat [eiser] zelf al die jaren heeft ingenomen, is dat geen reden om zo laat een kort geding te starten. [gedaagde sub 2] voert ter onderbouwing aan dat [eiser] twee jaar de tijd heeft gehad om ofwel in de bodemprocedure een provisionele vordering in te stellen ofwel een kort geding te starten, waarmee het huidige kort geding te laat is.

4.4.

De vraag of een eisende partij in kort geding voldoende spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening dient beantwoord te worden aan de hand van een afweging van de belangen van partijen, beoordeeld naar de toestand ten tijde van de uitspraak. Daarbij heeft als uitgangspunt te gelden dat het spoedeisend belang in beginsel is gegeven zolang de gestelde inbreuk of het gestelde onrechtmatig handelen voortduurt. Indien daartegen echter onvoldoende voortvarend is opgetreden, kan dit een aanwijzing zijn dat het belang van de eisende partij kennelijk geen voorlopige maatregel vergt. Zulks hangt af van de omstandigheden van het geval.

4.5.

Nu bij tussenvonnis in de bodemprocedure is beslist dat Naturalis met haar verbouwingsplannen voor het Naturalisgebouw inbreuk maakt op de persoonlijkheidsrechten van [eiser] en Naturalis tot op heden haar verbouwingswerkzaamheden met betrekking tot dit onderdeel van de plannen niet heeft gestaakt, kan in beginsel van een spoedeisend belang bij de vorderingen van [eiser] worden uitgegaan. De voorzieningenrechter is voorts van oordeel dat [eiser] in dezen voldoende voortvarend is opgetreden, waarbij van belang is dat vertragingen in dit optreden in de laatste vier jaren voornamelijk door Naturalis zijn veroorzaakt. Nadat in mei 2013 de opdracht aan NRA is gegund en [eiser] met het vervolgens opgestelde plan van NRA bekend is geworden, heeft hij zich jegens Naturalis op het standpunt gesteld dat met het ontwerp inbreuk werd gemaakt op zijn persoonlijkheidsrechten. Tot en met september 2013 hebben partijen gesproken over mogelijke aanpassingen van het plan (vgl. 2.6. en 2.7.). [eiser] heeft in juni 2014 aan Naturalis gevraagd om inzage in het voorlopig ontwerp (nadat hij via een openbare bron had vernomen dat dit voorlopig ontwerp klaar was), welke inzage Naturalis heeft geweigerd. [eiser] heeft - onweersproken - gesteld dat hij pas wist van het definitieve ontwerp toen Naturalis in december 2014 op dit ontwerp een omgevingsvergunning heeft aangevraagd. Na ontvangst van het definitieve ontwerp heeft [eiser] Naturalis binnen twee maanden gedagvaard. Als onweersproken staat vast dat Naturalis vervolgens de voortgang van de bodemprocedure nadelig heeft beïnvloed door in eerste instantie verstek te laten gaan en zoveel verhinderdata op te geven dat een comparitie pas op een termijn van zes maanden (op 1 april 2016) kon worden gepland. Het tussenvonnis van de rechtbank heeft relatief lang op zich laten wachten maar dit ligt buiten de invloedssfeer van [eiser] .

4.6.

[gedaagde sub 2] betoogt op zich terecht dat [eiser] ervoor zou hebben kunnen kiezen om in de bodemprocedure door middel van een provisionele voorziening een verbodsactie te vorderen, waarmee hij op dit punt mogelijk in een eerder stadium van de procedure een voorlopig oordeel zou hebben verkregen. Dat hij hiervoor niet heeft gekozen, maakt - mede gelet op de aan Naturalis te wijten vertraging - echter niet dat hem in de onderhavige procedure het spoedeisend belang moet worden ontzegd. De voorzieningenrechter verwerpt daarbij het verweer van Naturalis dat het vonnis in kort geding van de onderhavige rechtbank van 9 april 2015 waarin de vordering wegens het ontbreken van spoedeisend belang is afgewezen, bijna identiek zou zijn aan de onderhavige situatie, waardoor de voorzieningenrechter zich naar dit vonnis zou moeten richten. In de desbetreffende zaak heeft de architect, die meende dat op zijn persoonlijkheidsrechten inbreuk werd gemaakt, vijf jaar gewacht met het aanhangig maken van een kort geding terwijl op dat moment de verbouwing al was aangevangen en de elementen die de betreffende architect rekende tot het belangrijkste deel van zijn werk, al waren gesloopt. In de onderhavige zaak is daarvan geen sprake nu [eiser] zich na het bekend worden van de verbouwingsplannen direct bij Naturalis heeft gemeld, tijdig een bodemprocedure is gestart in welke bodemprocedure inmiddels op cruciale punten is beslist en het kort geding voldoende vlot aanhangig is gemaakt toen hij uit de in de bodemprocedure door Naturalis op 22 februari 2017 genomen akte (overgelegd als productie 9 van de zijde van [eiser] ) had begrepen dat sloop van zijn werk aanstaande was (maar nog niet aangetast).

Verbodsvordering

Belang [eiser] ?

4.7.

De voorzieningenrechter gaat voorbij aan het verweer van Naturalis dat [eiser] slechts een principieel belang zou hebben bij zijn verbodsvordering, nu hij aan deze vordering geen dwangsom koppelt en deze naar eigen zeggen waarschijnlijk niet zal executeren. [eiser] heeft niet slechts een principieel belang, zoals bedoeld in de door Naturalis aangehaalde jurisprudentie in haar pleitnotities, nu hij een ordemaatregel vordert met als doel Naturalis te beletten op zijn persoonlijkheidsrechten inbreuk te maken.

Beslissing bodemrechter

4.8.

Indien in een kort geding moet worden beslist op een vordering tot het geven van een voorlopige voorziening nadat de bodemrechter reeds een vonnis in de hoofdzaak heeft gewezen, dient de voorzieningenrechter in beginsel zijn beslissing op dat oordeel van de bodemrechter af te stemmen, ongeacht of dit oordeel is gegeven in een tussenvonnis of in een eindvonnis, in de overwegingen of in het dictum van het vonnis, en ongeacht of het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan. Slechts onder omstandigheden kan plaats zijn voor het aanvaarden van een uitzondering op dit beginsel, bijvoorbeeld indien het vonnis van de bodemrechter klaarblijkelijk op een misslag berust en de zaak dermate spoedeisend is dat de beslissing op een tegen dat vonnis aangewend rechtsmiddel niet kan worden afgewacht, alsook indien sprake is van een zodanige wijziging van omstandigheden dat moet worden aangenomen dat de bodemrechter ingeval hij daarvan op de hoogte zou zijn geweest, tot een andere beslissing zou zijn gekomen.

4.9.

In het tussenvonnis in de bodemprocedure is beslist dat Naturalis met de voorgenomen verbouwing van het interieur van het Naturalisgebouw inbreuk maakt op de persoonlijkheidsrechten van [eiser] . Partijen zijn het erover eens dat het vonnis van de rechtbank op dit punt niet op een kennelijke misslag berust, althans, zij hebben ter zake niets gesteld. Dat Naturalis het niet eens is met dat de ontkennende beantwoording door de rechtbank van de vraag of de bepaling van artikel 25 lid 1, aanhef en onder d Aw nog ruimte biedt voor een belangenafweging (volgens haar is sprake van een ‘juridisch novum’), maakt niet dat sprake is van een zodanige misslag. Daarnaast hebben partijen evenmin aangevoerd dat sprake zou zijn van een zodanige wijziging van omstandigheden dat moet worden aangenomen dat de bodemrechter tot een andere beslissing zou zijn gekomen wanneer hij daarvan op de hoogte zou zijn geweest. Van een uitzondering als bedoeld in r.o. 4.8. is daarom geen sprake, zodat het vonnis van de rechtbank in dit kort geding als leidraad geldt.

Belangenafweging

4.10.

De aard van het kort geding brengt vervolgens mee dat, zo naar het voorlopig oordeel van de kort geding rechter de verwerende partij verplicht is bepaalde gedragingen na te laten (zoals in de onderhavige zaak aan de orde), toewijzing van een ter zake gevorderd verbod afhankelijk is van een belangenafweging waarbij onder meer enerzijds het voorlopig karakter van het rechterlijk oordeel in kort geding en de ingrijpendheid van de gevolgen van een eventueel verbod voor de verweerder in aanmerking dienen te worden genomen en anderzijds de omvang van de schade die voor de eiser dreigt, indien een verbod zou uitblijven. De omstandigheid dat een zodanige afweging, zo de kort geding rechter de gedragingen onrechtmatig oordeelt, in de regel toewijzing van het gevorderde verbod voor de hand doet liggen, in het bijzonder wanneer schade door voortzetting van die gedragingen dreigt, neemt niet weg dat de kort geding rechter in de gegeven omstandigheden van een verbod kan afzien, bijvoorbeeld in verband met zijn oordeel dat aan de belangen van de eiser voorlopig voldoende op andere wijze is of kan worden tegemoet gekomen.

4.11.

De voorzieningenrechter constateert dat de rechtbank in het tussenvonnis in de bodemprocedure Naturalis in de gelegenheid heeft gesteld zich uit te laten over de voortgang van de verbouwing (gelet op de formulering van de vorderingen van [eiser] in die procedure en aangezien een verbodsactie zinledig zou zijn wanneer het werk van [eiser] inmiddels is gesloopt) en een nadere toelichting te geven in het kader van haar beroep op artikel 6:168 BW (vergelijk onder punt 2.13.). Dat met dit oordeel in de bodemprocedure wordt voorgesorteerd op een schadestaatprocedure waarmee een ordemaatregel in het onderhavige kort geding niet aan de orde is (en de belangenafweging derhalve achterwege kan blijven), zoals Naturalis aanvoert, verwerpt de voorzieningenrechter. In het tussenvonnis is de definitieve beoordeling van de verbodsvordering van [eiser] aangehouden zonder vooruit te lopen op de uitkomst van de nadere toelichting in de door partijen nog over te leggen akten, ofschoon reeds is geoordeeld dat in beginsel basis bestaat voor toewijzing van de (verbods)vorderingen.

4.12.

In het kader van de belangenafweging acht de voorzieningenrechter met name relevant dat de rechtbank reeds een bindende eindbeslissing heeft genomen ten aanzien van de vraag of Naturalis met de voorgenomen verbouwing van het Naturalisgebouw inbreuk maakt op het persoonlijkheidsrecht van [eiser] en bij het achterwege laten van de thans gevorderde ordemaatregel een onomkeerbare situatie zou ontstaan, nu namens Naturalis en [gedaagde sub 2] ter zitting is verklaard dat op 6 dan wel 7 maart 2017 (dus: óp de dag van de mondelinge behandeling óf daags erna) een aanvang zou worden gemaakt met de sloop van het (hier relevante deel van het) werk van [eiser] waarop de onderhavige verbodsactie ziet. Met die sloop verdwijnt voor [eiser] definitief de mogelijkheid zijn persoonlijkheidsrechten geldend maken.

4.13.

Dat een verbod voor Naturalis (vergaande) financiële consequenties met zich brengt, neemt de voorzieningenrechter zonder meer aan. Dat een verbod in dit stadium disproportioneel schadelijk zou zijn voor Naturalis en zij hierdoor onredelijk zwaar wordt benadeeld, is naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter echter niet aan de orde. Zoals reeds in r.o. 4.5. is overwogen, heeft Naturalis er vanaf het begin van het Naturalisproject voor gekozen haar verbouwingsplannen doorgang te laten vinden, ondanks de haar bekende bezwaren van [eiser] . Ook na de door [eiser] aanhangig gemaakte bodemprocedure heeft zij geen pas op de plaats gemaakt, maar - na de door de rechtbank gehouden comparitie van partijen - [gedaagde sub 2] als hoofdaannemer de opdracht vergund en de verbouwingswerkzaamheden laten voorbereiden en begin januari 2017 doen aanvangen en is daar zélfs niet mee gestaakt na het tussenvonnis van de rechtbank van 25 januari 2017. De opstelling van Naturalis in dezen volgt duidelijk uit de onder 2.9. weergegeven gespreksnotitie. Onder deze omstandigheden komt het risico van vergaande financiële gevolgen door een verbod in de onderhavige belangenafweging voor rekening van Naturalis.

4.14.

In dat kader is ten aanzien van Naturalis relevant dat Naturalis (ook) geen pogingen heeft ondernomen om op andere wijze met [eiser] tot een vergelijk te komen, door het aanbieden van een (concrete en reële) schadevergoeding. Vóór het tussenvonnis in de bodemprocedure heeft Naturalis geen enkel aanbod gedaan. Ná het tussenvonnis heeft Naturalis enkel bij [eiser] gepeild of hij genegen zou zijn een schadevergoeding te accepteren zonder echter een concreet aanbod te doen en bij akte na het tussenvonnis in de bodemzaak heeft Naturalis bepleit dat [eiser] slechts aanspraak kan maken op een relatief klein schadevergoedingsbedrag, waarbij de voorzieningenrechter begrijpt dat Naturalis bedoeld heeft te betogen dat dit bedrag maximaal € 10.000,- zou moeten zijn.

4.15.

[gedaagde sub 2] betoogt dat in het kader van een belangenafweging aan haar geen verbod opgelegd zou moeten worden. Zij voert ter onderbouwing aan dat zij ongewild betrokken is geraakt bij een geschil dat speelt tussen [eiser] en Naturalis, van welk geschil zij pas zeer recentelijk, te weten tijdens een overleg op 13 december 2016, heeft kennisgenomen. Wanneer het door [eiser] gevorderde verbod zou worden opgelegd, betekent dat volgens [gedaagde sub 2] een algehele bouwstop van vele maanden, welke bouwstop voor iedere aannemer desastreus zou zijn. In het onderhavige Naturalisproject geldt dat temeer vanwege de complexiteit van het project en de inschakeling van vele onderaannemers. Voorts verstrekt Naturalis geen vrijwaring aan [gedaagde sub 2] en is het onduidelijk of Naturalis de schade van de tientallen andere betrokken partijen zal vergoeden.

4.16.

De voorzieningenrechter gaat aan dit betoog voorbij. [gedaagde sub 2] is de daadwerkelijke uitvoerder van de voorgenomen verbouwingswerkzaamheden waarmee de inbreuk op de persoonlijkheidsrechten van [eiser] plaatsvindt. In dat opzicht heeft [eiser] belang bij een aan [gedaagde sub 2] op te leggen verbod, zonder welk verbod de verbouwingswerkzaamheden mogelijk doorgang zouden vinden en een onomkeerbare situatie zou ontstaan (vergelijk r.o. 4.12.). In dat verband speelt mee dat Naturalis er ter zitting op heeft gezinspeeld dat zij zich van een rechterlijk verbod niets zal aantrekken en het zo beschouwd begrijpelijk is dat [eiser] ook [gedaagde sub 2] in deze procedure heeft betrokken. Met betrekking tot eventuele door [gedaagde sub 2] te lijden schade ten gevolge van het op te leggen verbod, dient zij zich te wenden tot haar opdrachtgever, Naturalis. Overigens is die schade niet meer of anders dan ten gevolge van het aan Naturalis op te leggen verbod, nu dit verbod slechts gehandhaafd kan worden doordat [gedaagde sub 2] als hoofdaannemer daadwerkelijk stopt met de bouwwerkzaamheden.

Zekerheidstelling

4.17.

Ten slotte betogen Naturalis en [gedaagde sub 2] dat, wanneer de verbodsvordering van [eiser] wordt toegewezen, de voorzieningenrechter dient te bepalen dat [eiser] zekerheid stelt door een bankgarantie af te (laten) geven ter hoogte van € 28.000.000,-, althans € 7.000.000,-, althans 2.500.000,- (Naturalis) respectievelijk € 10.000.000,- ( [gedaagde sub 2] ). Dit omdat [eiser] niet in staat zal zijn om de schade te vergoeden die Naturalis en [gedaagde sub 2] zullen lijden ten gevolge van de bouwstop, indien in de bodemprocedure of in hoger beroep zou worden geoordeeld dat een verbod niet op zijn plaats is.

4.18.

Voor het opleggen van een zekerheidstelling ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding, nu dat een rechtsgang voor [eiser] illusoir zou maken terwijl er in het kader van de wederzijdse belangenafweging alle reden is het gevraagde verbod op te leggen.

Conclusie

4.19.

De voorzieningenrechter zal gezien het voorgaande het door [eiser] onder 3.1. A gevorderde verbod aan Naturalis en [gedaagde sub 2] opleggen.

Vorderingen onder 3.1. B en C

4.20.

Deze vorderingen zullen worden afgewezen, nu een grondslag voor toewijzing ontbreekt. [eiser] kan zich met succes verzetten tegen een inbreuk op zijn persoonlijkheidsrechten, maar hij kan (in rechte) niet afdwingen dat Naturalis in overleg met hem voor een bepaalde oplossing kiest bij instandhouding van die rechten. Zolang Naturalis de persoonlijkheidsrechten van [eiser] respecteert, staat het Naturalis vrij te kiezen op welke wijze zij dat wenst te doen.

Proceskosten

4.21.

Naturalis zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten aan de zijde van [eiser] worden veroordeeld. [eiser] maakt aanspraak op vergoeding van zijn volledige proceskosten overeenkomstig artikel 1019h Rv en heeft specificaties van zijn kosten overgelegd. Ter zitting heeft hij toegelicht dat het gedeelte dat ziet op de onderhavige kort geding procedure € 23.000,- bedraagt, waarvan € 3.000,- toegerekend kan worden aan de procedure tegen [gedaagde sub 2] . De voorzieningenrechter constateert dat de vorderingen van [eiser] zijn gebaseerd op handhaving van zijn intellectuele eigendomsrechten (persoonlijkheidsrechten) waarmee de procedure onder artikel 1019h Rv valt. Tegen de hoogte van de door [eiser] opgevoerde kosten is door Naturalis geen bezwaar gemaakt, zodat deze toewijsbaar zijn. De voorzieningenrechter zal de kosten dan ook op het gevorderde bedrag van € 20.000,- begroten.

4.22.

Aangezien [eiser] en [gedaagde sub 2] voorafgaand aan de zitting hebben afgesproken dat zij over en weer geen proceskostenveroordeling zouden vorderen, behoeft daarover in de procedure tussen [eiser] en [gedaagde sub 2] niet te worden beslist.

5 De beslissing

De voorzieningenrechter:

- verbiedt Naturalis en [gedaagde sub 2] met onmiddellijke ingang verdere uitvoering te geven aan de voorgenomen verbouwing van het Naturalisgebouw (voor zover die leidt tot wijzigingen die door de rechtbank Den Haag in het tussenvonnis van 25 januari 2017 in de bodemprocedure tussen [eiser] en Naturalis met zaaknummer / rolnummer C/09/486240/ HA ZA 15-429 inbreukmakend zijn geoordeeld) tot het moment waarop de rechtbank in genoemde bodemprocedure heeft beslist over de door [eiser] in te stellen provisionele vordering tot een dergelijk verbod, althans over de reeds ingestelde verbodsvordering in de hoofdzaak, of die bodemprocedure op een andere manier is geëindigd;

- veroordeelt Naturalis in de proceskosten tot aan dit vonnis aan de zijde van [eiser] begroot op € 20.000,-;

- verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

- wijst af het meer of anders gevorderde.

Dit vonnis is gewezen door mr. J.Th. van Walderveen en in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2017 in tegenwoordigheid van de griffier.

Wet van 23 september 1912, houdende nieuwe regeling van het auteursrecht (Auteurswet), inwerkingtreding: 1-1-2002, laatstelijk gewijzigd bij Stb. 2011, 500.

Vzr. Rb. Den Haag 9 april 2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:3979

HR 7 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP001, NJ 2011, 304

Hoge Raad 15 december 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1919, NJ 1996, 509


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature