E-mail deze uitspraak

Uitspraak waar naar gelinkt wordt vanuit de e-mail die gestuurd zal worden:

ECLI:NL:HR:2017:576
Hoge Raad, 15/04691

Inhoudsindicatie:

OM-cassatie en cassatie verdachte. Terroristische misdrijven i.h.k.v. een niet-internationaal gewapend conflict op Sri Lanka. Veroordeling van “Tamil Tijger” wegens deelname aan een internationale criminele organisatie (LTTE) en een nationale criminele organisatie (TCC) die tot oogmerk hebben het plegen van terroristische misdrijven, art. 140a Sr, Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht, Verdragen van Genève en Eerste Aanvullende Protocol bij de Verdragen van Genève. 1. Verweer dat handelingen naar internationaal recht niet verboden zijn en daarom naar Nederlands recht niet strafbaar zijn op de grond dat AP I van toepassing is. 2. Verweer dat handelingen van strijdkrachten tijdens gewapend conflict a.b.i. het internationale humanitaire recht niet als terroristische handelingen dienen te worden beschouwd.

Ad 1. Mede gelet op art. 34 jo. art. 2.1.h Verdrag van Wenen kan een bevolkingsgroep die in een gewapend conflict is verwikkeld met een Staat die niet bij het AP I is aangesloten, niet door het afleggen van een verklaring a.b.i. art. 96 AP I rechten ontlenen aan het AP I. ’s Hofs oordeel dat het AP I niet van toepassing is, is juist, reeds omdat Sri Lanka, dat weliswaar Partij is bij de Verdragen van Genève, niet een Partij is bij het AP I. Oordeel draagt verwerping van verweer zelfstandig.

Ad 2. Hof heeft geoordeeld dat in Sri Lanka sprake is geweest van een niet-internationaal gewapend conflict tussen regeringsstrijdkrachten van de Sri Lankaanse overheid en strijders van de LTTE en heeft vastgesteld dat de LTTE i.h.k.v. dat conflict (ook) personen die niet rechtstreeks aan de vijandelijkheden deelnamen als doelwit van aanslagen heeft genomen. Aan middel ligt opvatting ten grondslag dat ook wanneer sprake is van een gewapend conflict van niet-internationale aard, leden van een gewapende oppositionele groep o.g.v. van het internationale humanitaire recht als “combattanten” kunnen worden aangemerkt en dat deze groepsleden op die grond het recht hebben om rechtstreeks aan de vijandelijkheden deel te nemen en zij t.a.v. hun gedragingen strafrechtelijke immuniteit genieten, v.zv. het niet gedragingen betreft die in strijd zijn met de wetten en gebruiken van de oorlog. Die opvatting vindt geen steun in het (internationale humanitaire) recht.

Middel berust voorts op opvatting dat louter Sri Lanka de bevoegdheid heeft om gedragingen verricht door strijders van de LTTE volgens commuun strafrecht te vervolgen en te bestraffen, nu Sri Lanka heeft te gelden als "de betrokken staat". Deze opvatting getuigt van een onjuiste uitleg van ECLI:NL:HR:2004:AF6988, aangezien de desbetreffende zinsnede is toegesneden op de context van een vervolgingsuitlevering en vindt (ook overigens) geen steun in het recht. Gelet op het voorgaande getuigt ’s Hofs oordeel dat verdachte heeft deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk had het plegen van terroristische misdrijven en dat hij daarvoor naar commuun Nederlands strafrecht kan worden vervolgd en bestraft, niet van een onjuiste rechtsopvatting en is oordeel niet onbegrijpelijk.

Middelen OM: art. 81.1 RO. Samenhang met 15/02147, 15/04689, 15/04692 en 15/04693.

Van


Aan


Opmerkingen (optioneel)


E-mail

Terug

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie