U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Beroepsaansprakelijkheid notaris. Testament nietig? Artikel 3:34 lid 2 BW : heeft een met de in het testament neergelegde verklaring overeenstemmende wil ontbroken. Bewijslastverdeling. Bewijsaanbod in hoger beroep onvoldoende concreet. Verzoek deskundigenrapport afgewezen.

Uitspraak



GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling civiel, team familie

Zaaknummer : 200.170.210/01

Rol-/zaaknummer rechtbank : C/09/453295 / HA ZA 13-1197

arrest d.d. 7 februari 2017

inzake

[de man] ,

wonende te [woonplaats] ,

appellant,

hierna te noemen: [de man] ,

advocaat: voorheen mr. A.C. Kool te Amsterdam, thans mr. M.C.G. Stut te Gouda,

tegen

[de executeur] ,

notaris te Den Haag, in zijn hoedanigheid van executeur in de nalatenschap van

[erflaatster] ,

wonende te [woonplaats] ,

geïntimeerde,

hierna te noemen: [de executeur] ,

advocaat: voorheen mr. A. van Staden ten Brink te Den Haag, thans mr. M.S. van der Keur te Den Haag.

Het geding

Bij exploot van 8 mei 2015 is [de man] in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Den Haag, op 11 februari 2015 gewezen tussen [de executeur] als eiser in conventie, verweerder in reconventie, en [de man] als gedaagde in conventie, eiser in reconventie.

Bij memorie van grieven heeft [de man] 18 grieven geformuleerd.

[de executeur] heeft bij memorie van antwoord de grieven weersproken.

[de man] heeft, onder overlegging van zijn procesdossier, pleidooi gevraagd.

Bij H-formulier ingekomen op 4 april 2016 heeft [de man] zes producties ingediend. Deze stukken zijn aan het procesdossier toegevoegd.

Ter zitting van 28 september 2016 hebben partijen hun zaak bepleit, waarbij beide advocaten pleitnota’s hebben overgelegd.

Partijen hebben arrest gevraagd en ermee ingestemd dat arrest gewezen wordt op het procesdossier van [de man] .

Beoordeling van het hoger beroep

1. Het hof gaat uit van de in eerste aanleg door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen geen grieven zijn gericht.

De eerste twee grieven van [de man] hebben betrekking op de vaststelling van de feiten; [de man] heeft aangevoerd dat in het overzicht van de rechtbank feiten ontbreken. Het hof zal in het onderstaande de feiten aanvullen, voor zover die voor de beoordeling relevant zijn.

2. [de man] vordert dat het hof het bestreden vonnis vernietigt, de inleidende dagvaarding nietig verklaart dan wel [de executeur] in zijn vorderingen niet ontvankelijk verklaart, dan wel deze als zijnde onbewezen en ongegrond hem ontzegt, en aldus rechtdoende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

- voor recht verklaart dat het testament van de [in] 2013 te Den Haag overleden mevrouw [erflaatster] (hierna: erflaatster), verleden op 4 april 2007 te Den Haag voor notaris mr. [de executeur] nietig is;

- voor recht verklaart dat [de man] executeur is in de nalatenschap van erflaatster;

- voor recht verklaart dat [de man] legataris is in de nalatenschap van erflaatster;

- [de executeur] veroordeelt tot afgifte van alle goederen en zaken van de nalatenschap van erflaatster aan [de man] binnen veertien dagen na betekening van de in deze te wijzen uitspraak op straffe van een dwangsom;

- [de executeur] veroordeelt tot (terug)betaling op de rekening van de nalatenschap van erflaatster van het aan hem uitgekeerde executeursloon, alsmede alle door [de executeur] ten laste van de nalatenschap uitgekeerde bedragen (waaronder de advocaatkosten) en ten bate van de nalatenschap ontvangen bedragen binnen veertien dagen na betekening van de in deze te wijzen uitspraak;

- [de executeur] veroordeelt tot betaling aan [de man] van een bedrag van € 8.078,85 aan buitengerechtelijke kosten te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 februari 2014 althans een datum zoals het hof juist acht binnen veertien dagen na betekening van de in deze te wijzen uitspraak;

- met veroordeling van [de executeur] in de kosten van beide instanties, een bedrag voor nakosten daaronder begrepen.

3. [de executeur] heeft geconcludeerd, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, tot verwerping van het beroep door het bestreden vonnis te bekrachtigen, al dan niet met wijziging en/of aanvulling van de gronden, en [de man] te veroordelen in de kosten van het hoger beroep, nasalaris daaronder begrepen en te vermeerderen met de wettelijke rente.

4. In hoger beroep ligt – wederom – de vraag voor of het testament van 4 april 2007 nietig is als bedoeld in artikel 3:34 tweede lid Burgerlijk Wetboek , aangezien een met de in dat testament neergelegde verklaringen overeenstemmende wil heeft ontbroken. [de man] stelt dat erflaatster de verklaringen in het testament van 4 april 2007 heeft gedaan onder invloed van een geestelijke stoornis. De door [de man] geformuleerde grieven overlappen elkaar deels, deels is door de wijze waarop zij zijn verwoord niet steeds duidelijk waar zij concreet tegen zijn gericht. Het hof zal bij de beoordeling in het onderstaande, waar dit aan de orde is, naar de betreffende grief verwijzen.

5. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de bewijslast ten aanzien van de door [de man] gestelde geestelijke stoornis van erflaatster ten tijde van het passeren van het testament van 4 april 2007 op [de man] rust. Bovendien dient [de man] te bewijzen dat de stoornis erflaatster heeft belet in een redelijke waardering van de betrokken belangen of dat de verklaring die heeft geleid tot het passeren van het testament van 4 april 2007 onder invloed van die stoornis is gedaan.

6. In de regel voldoet een partij aan een stelplicht als voormeld door een voldoende onderbouwde medische verklaring in het geding te brengen die deze stelling ondersteunt. In het onderhavige geval is echter geen enkele verklaring van een medisch deskundige voorhanden. [de man] heeft in eerste aanleg en wederom in hoger beroep een groot aantal feiten en omstandigheden gesteld, waaruit volgens hem blijkt dat bij erflaatster sprake was van een geestelijk stoornis, te weten dementie, en dat deze stoornis van invloed is geweest op de inhoud van het testament van 4 april 2007.

7. De door [de man] aangevoerde feiten en omstandigheden zijn door de rechtbank gewogen en de rechtbank heeft geoordeeld dat deze feiten en omstandigheden, in het licht van de gemotiveerde betwisting door [de executeur] , een onvoldoende substantiëring vormen voor de door hem gestelde geestelijk stoornis bij erflaatster ten tijde van het passeren van het testament van 4 april 2007, en de door hem gestelde beslissende invloed van deze stoornis op de inhoud van dit testament.

Het hof sluit zich bij de overwegingen van de rechtbank ten aanzien van de door [de man] aangevoerde feiten en omstandigheden aan. Dat de rechtbank deze feiten en omstandigheden niet in onderlinge samenhang zou hebben bezien, blijkt niet uit het bestreden vonnis (grief 13). Ook wanneer het hof de door [de man] aangevoerde feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang beschouwt, leidt dit niet tot een andere afweging.

8. [de man] stelt zich op het standpunt dat bij erflaatster sprake was van symptomen van dementie, die van algehele bekendheid zijn, - geheugenverlies, gedragsproblemen, beperkt vermogen tot het spreken van de Nederlandse taal, eenzaamheid, angstigheid, weigeren van behandeling voor slecht zicht en slecht horen (gehoorapparaat) en diabetesmedicijnen, tekenen van stukken (volmachten) zonder de gevolgen te overzien - en dat personen zonder medische achtergrond – zoals de mentor, mevrouw [naam mentor] (hierna: [naam mentor] ) – heel wel in staat waren een inschatting te maken van de geestelijke toestand van erflaatster (grief 7 tot en met 12).

Het hof volgt [de man] hierin niet: het gaat immers niet alleen om het herkennen van symptomen, maar om de vraag of op grond van deze symptomen een dementieel proces kan worden gediagnosticeerd, dat in een zodanig stadium verkeerde, dat erflaatster hierdoor werd belet in een redelijke waardering van haar belangen of dat van invloed is geweest op het opmaken van het gewijzigde testament. Teneinde te kunnen beoordelen of hiervan ten tijde van het passeren van het testament van 4 april 2007 sprake was acht het hof in de gegeven omstandigheden informatie afkomstig van een medisch deskundige onontbeerlijk. Zoals gezegd is dergelijke informatie niet voorhanden.

Uit de in hoger beroep overgelegde verklaring van 6 januari 2015 van [naam mentor] (productie 1 bij memorie van grieven) blijkt dat noch voorafgaand aan het verzoek tot instelling van een bewind en mentorschap van 8 maart 2007, noch bij de verhuizing naar het verzorgingstehuis op 29 maart 2007, noch gedurende de zes jaren dat erflaatster nog in het verzorgingstehuis heeft gewoond medisch onderzoek is gedaan naar de geestelijke toestand van erflaatster.

9. Daarbij komt – zoals ook door de rechtbank opgemerkt – dat [naam mentor] door de jaren heen niet consistent is geweest in haar beoordeling van de geestelijke vermogens van erflaatster. In haar verklaring van 12 augustus 2007 heeft zij immers – in tegenstelling tot haar latere verklaringen – benadrukt dat bij erflaatster geen sprake was van een geestelijk en /of lichamelijk gesteldheid die bewindvoerderschap noodzakelijk maakte(n), maar dat slechts externe gebeurtenissen daartoe noopten. Zij heeft erflaatster daarin omschreven als “beslist een lastige tante, die zeer expliciet weet wat ze wil en vooral wat ze niet wil.” [naam mentor] heeft in een verklaring van 28 november 2014 een toelichting gegeven op het contrast tussen haar verklaringen, maar het hof acht deze toelichting – net zomin als de rechtbank – overtuigend.

10. [de man] heeft zijn stellingen in hoger beroep nader onderbouwd door te verwijzen naar de beslissing van 30 juni 2015 van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van het hof Amsterdam in de door [de man] aangespannen klachtprocedure tegen notaris [de executeur] (grief 3). Hij stelt dat gelet op de handelswijze van de notaris, die door het Amsterdamse hof als onzorgvuldig is beoordeeld, de notaris niet heeft kunnen beoordelen of bij het passeren van het testament op 4 april 2007 bij erflaatster sprake was van wilsonbekwaamheid.

11. In voornoemde uitspraak heeft het Amsterdamse hof geoordeeld dat notaris [de executeur] gehandeld heeft in strijd met zijn verplichting ervoor te zorgen dat een bij het verlijden van de akte verschijnende persoon tijdig te voren de gelegenheid krijgt om van de inhoud van de akte kennis te nemen: “In de gegeven omstandigheden had het op de weg van een zorgvuldig handelend notaris gelegen om alvorens een concept van het testament op te stellen eerst met erflaatster persoonlijk haar wensen en gevolgen daarvan te bespreken, vervolgens overeenkomstig haar wensen een concept op te stellen en ervoor te zorgen dat erflaatster tijdig tevoren en niet pas ter gelegenheid van het passeren van dat concept zou kunnen kennisnemen en zich tenslotte ter gelegenheid van het passeren van het testament ervan te vergewissen dat de inhoud van het testament overeenkomstig haar wil was”. Het hof acht de door de notaris gevolgde procedure bij het opmaken van het testament daarom onzorgvuldig en de klacht is in zoverre gegrond.

De klacht van [de man] dat de notaris niet (voldoende) heeft onderzocht of erflaatster wilsbekwaam was ten tijde van het passeren van het testament is door het Amsterdamse hof, zoals ook in eerste aanleg, echter verworpen, op grond dat niet gesteld of gebleken is dat sprake was van zodanige bijzondere omstandigheden dat deze voor de notaris duidelijk aanleiding hadden moeten vormen om nader onderzoek in te stellen naar de geestestoestand van erflaatster: ”(De door klager aangevoerde) omstandigheden leiden noch op zich noch in onderlinge samenhang zonder meer tot de conclusie dat erflaatster bij het passeren van haar testament niet volledig wilsbekwaam was of dat dit verdergaand door de notaris moest worden onderzocht dan hij heeft gedaan door tijdens zijn bezoek aan erflaatster in het verzorgingstehuis in een gesprek vragen aan erflaatster te stellen. Dat de notaris geen nader onderzoek heeft gedaan aan de hand van het Stappenplan, acht het hof dan ook – evenals de kamer voor het notariaat in het ressort Den Haag – niet laakbaar.”

12. Met zijn stelling gaat [de man] voorbij aan het uitgangspunt dat de bewijslast van de wilsonbekwaamheid van erflaatster bij hem ligt, en dat het niet aan de notaris is om het tegendeel te bewijzen. Ook al zou de notaris niet op juiste wijze het Stappenplan hebben gevolgd (grief 14) – hetgeen niet in het oordeel van het hof te lezen valt – dan kan daaruit niet de gevolgtrekking worden gemaakt dat erflaatster op dat tijdstip wilsonbekwaam was ten gevolge van dementie.

13. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat er geen aanleiding is om de bewijslast om te keren of de stellingen van [de man] voorshands aannemelijk te achten (grief 4). [de man] heeft in hoger beroep – opnieuw – bewijs aangeboden en daarbij, zonder nadere toelichting, zes getuigen genoemd. Van [de man] mag worden verwacht dat hij voldoende concreet aangeeft op welke van zijn stellingen zijn bewijsaanbod betrekking heeft en wie daarover een verklaring af zou kunnen leggen. Hij dient immers te bewijzen dat erflaatster ten tijde van het passeren van het testament dementerend was, en dat zij hierdoor niet meer tot vrije wilsvorming in staat was. Onder de genoemde getuigen bevindt zich geen enkele persoon met een medische achtergrond, die professioneel bij erflaatster betrokken was. Ter gelegenheid van het pleidooi heeft [de man] desgevraagd toegelicht dat de door hem genoemde getuige [naam] als dochter van een goede vriendin van erflaatster veelvuldig bij haar op bezoek is geweest en dat zij psychiater is. Het hof acht dit onvoldoende concreet. Het bewijsaanbod voldoet naar het oordeel van het hof niet aan het vereiste dat het voldoende specifiek en ter zake dienend is, zodat dit wordt gepasseerd.

14. Bij pleidooi heeft [de man] nog het verzoek gedaan een deskundige te benoemen en deze deskundige op te dragen om een (medisch) beeld te vormen over de aard en omvang van de geestestoestand van erflaatster op 4 april 2007 en om – op grond van hetgeen bekend is uit de medische literatuur en op grond van zijn/haar (medische) kennis, ervaring en intuïtie – advies uit te brengen over en te beantwoorden de vraag of, en in hoeverre, die geestestoestand van erflaatster van invloed is geweest op de noodzakelijke redelijke waardering van de bij het verlijden van het testament op 4 april 2007 betrokken belangen. Het hof gaat aan dit verzoek voorbij, nu door [de man] geen medische informatie is aangedragen, dat tot een dergelijk onderzoek zou moeten leiden. Zijn verzoek aan het hof om te bepalen dat het Verpleeghuis Nebo het medisch dossier van erflaatster ter beschikking zal stellen ten behoeve van voormeld onderzoek is in deze procedure niet aan de orde, nu het genoemde verpleeghuis geen partij in deze procedure is.

15. Tot slot is door [de man] aangevoerd dat geen sprake is geweest van een zodanige omvangrijke correspondentie tussen [de man] en [de executeur] dat [de executeur] recht heeft op vergoeding van buitengerechtelijke kosten (grief 17). Het hof is met de rechtbank van oordeel dat door [de executeur] genoegzaam is aangetoond dat de door hem gevorderde kosten betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan die waarvoor de in artikel 237 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bedoelde kostenvergoeding een vergoeding pleegt in te sluiten.

16. Vorenstaande voert tot de slotsom dat de grieven moeten worden verworpen en het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd. [de man] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het hoger beroep worden veroordeeld.

Beslissing

Het hof:

bekrachtigt het bestreden vonnis;

veroordeelt [de man] in de proceskosten in hoger beroep, aan de zijde van [de executeur] gevallen en tot op heden begroot op € 2.993,-, te vermeerderen met de nakosten van € 131,- zonder betekening en op € 199,- met betekening en met de wettelijke rente indien [de man] niet binnen 10 dagen na betekening van het arrest deze kosten aan [de executeur] heeft voldaan;

wijst af het in hoger beroep meer of anders gevorderde.

Dit arrest is gewezen door mrs. C.M. Warnaar, C. van Nievelt en M. Th. Linsen-Penning de Vries, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 februari 2017 in aanwezigheid van de griffier.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature