Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Openlijke geweldpleging in café

Uitspraak



Afdeling strafrecht

Parketnummer: 23-001526-14

Datum uitspraak: 14 april 2017

TEGENSPRAAK

Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 28 maart 2014 in de strafzaak onder de parketnummers 15-713095-13 en 14-811018-10 (TUL) tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1994,

adres: [adres],

thans uit anderen hoofde gedetineerd in P.I. Midden Holland - HvB De Geniepoort te Alphen aan den Rijn.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 31 maart 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.

Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:

primair:hij op of omstreeks 30 december 2012 te Obdam, gemeente Koggenland, met een ander of anderen, op de openbare weg de Dorpsstraat, althans op een openbare weg, en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor het publiek toegankelijke ruimte, te weten café [naam 1], openlijk in vereninging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of café [naam 1], welk geweld bestond uit:

* het één of meermalen (met kracht) slaan en/of stompen op/tegen het hoofd, althans het lichaam, van die [slachtoffer 1] en/of

* het één of meermalen (met kracht) slaan en/of stompen op/tegen het hoofd, althans het lichaam, van die [slachtoffer 2] en/of

* het één of meermalen (met kracht) slaan en/of stompen op/tegen het hoofd, althans het lichaam, van die [slachtoffer 3] en/of

* het (met kracht) smijten/gooien met één of meer (drink)glazen tegen de hand en/of de borst, althans het lichaam, van die [slachtoffer 4] en/of

* het één of meermalen (met kracht) slaan en/of stompen op/tegen het hoofd, althans het lichaam, van die [slachtoffer 5] en/of

* het (met kracht) slaan tegen een ruit van café [naam 1];

subsidiair:A: hij op of omstreeks 30 december 2012 te Obdam, gemeente Koggenland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,

* opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 1]) één of meermalen (met kracht) op/tegen diens hoofd, althans diens lichaam, heeft geslagen en/of gestompt en/of

* opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 2]) één of meermalen (met kracht) op/tegen diens hoofd, althans diens lichaam, heeft geslagen en/of gestompt en/of

* opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 3]) één of meermalen (met kracht) op/tegen diens hoofd, althans diens lichaam, heeft geslagen en/of gestompt en/of

* opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 4]) één of meer (al dan niet kapotte) (drink)glazen (met kracht) tegen de hand en/of de borst, althans het lichaam, van die [slachtoffer 4] heeft gesmeten/gegooid en/of

* opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 5]) één of meermalen (met kracht) op/tegen diens hoofd, althans diens lichaam, heeft geslagen en/of gestompt, waardoor voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] letsel heeft/hebben bekomen en/of pijn heeft/hebben ondervonden,

en/of

B: hij op of omstreeks 30 december 2012 te Obdam, gemeente Koggenland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van café [naam 1] aan de Dorpsstraat, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan café [naam 1] en/of [slachtoffer 6], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door één of meermalen (met kracht) tegen deze ruit te slaan.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal om proceseconomische redenen worden vernietigd.

Bewijsoverweging primair ten laste gelegde

De raadsman heeft vrijspraak van het primair ten laste gelegde bepleit. Hij heeft daartoe aangevoerd dat ten tijde van het ten laste gelegde de chaos in het café groot was. Naast de groep van de verdachte waren andere groepen in het café aanwezig en tussen deze verschillende groepen kan onvoldoende onderscheid worden gemaakt. Niet kan worden vastgesteld welke groep het geweld heeft aangewend, laat staan welke rol de verdachte in het geheel heeft gehad.

Het hof verwerpt het verweer en overweegt daartoe als volgt.

Op 30 december 2012 was de verdachte samen met zijn broer [medeverdachte 1] en de gebroeders [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] aanwezig in café Nelly’s te Obdam. Zij stonden op enig moment bij het poolbiljart in de hoek van het café toen daar een vechtpartij uitbrak. Met de raadsman is het hof van oordeel dat niet geheel duidelijk is wie precies welke handelingen heeft verricht, maar door verschillende getuigen is verklaard dat de verdachte en zijn broer beiden op een wezenlijke en significante wijze hebben bijgedragen aan die vechtpartij door glazen te gooien, te slaan, te schoppen en te duwen. Nadat deze getuigen door de raadsheer-commissaris zijn gehoord, is gebleken dat een aantal getuigen ten tijde van het incident niet op de hoogte was van de namen van de verdachte en zijn broer en dat zij pas achteraf deze namen hoorden. Naar het oordeel van het hof heeft dat niet tot gevolg dat daardoor de verklaringen van die getuigen niet voor het bewijs gebruikt kunnen worden, nu – mede gelet op de overige te bezigen bewijsmiddelen, voldoende vaststaat dat die verklaringen betrekking hebben op de verdachte en diens broer. Het hof is van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen verschillende personen.

Het hof zal de verdachte vrijspreken van het openlijk geweld van de ruit van café Nelly’s nu onvoldoende duidelijk is hoe en door wie deze ruit is vernield en of dat aan de verdachte kan worden toegerekend.

Het hof zal de verdachte ook vrijspreken van het openlijk geweld jegens [slachtoffer 2]. Het slaan en/of stompen van [slachtoffer 2] heeft buiten plaatsgevonden en niet is vast te stellen dat de verdachte daaraan een wezenlijk en significante bijdrage heeft geleverd.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

primair:hij op 30 december 2012 te Obdam, gemeente Koggenland, met een ander, in een voor het publiek toegankelijke ruimte, te weten café [naam 1], openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1], [slachtoffer 3], [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5], welk geweld bestond uit:

* het meermalen met kracht stompen tegen het hoofd van die [slachtoffer 1] en

* het met kracht slaan op het hoofd van die [slachtoffer 3] en

* het met kracht gooien met glazen tegen de hand en de borst van die [slachtoffer 4] en

* het meermalen met kracht stompen tegen het hoofd van die [slachtoffer 5].

Hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.

Het primair bewezen verklaarde levert op:

openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg primair bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met aftrek van voorarrest.

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van een maand met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd de vorderingen van de benadeelde partijen toe te wijzen op dezelfde wijze als de rechtbank in eerste aanleg heeft gedaan.

De raadsman heeft verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Indien onderhavige zaak in eerste aanleg gelijktijdig met de zaak onder parketnummer 15-703471-13 zou zijn behandeld, was een aanzienlijk lagere straf gevorderd en hoogstwaarschijnlijk opgelegd. Voorts dient rekening te worden gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) en het lange tijdsverloop sinds het ten laste gelegde feit.

Ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen heeft de raadsman verzocht deze niet‑ontvankelijk te verklaren. Primair heeft hij daartoe aangevoerd dat zijns inziens de verdachte integraal dient te worden vrijgesproken. Subsidiair heeft hij daartoe aangevoerd dat de vorderingen reeds zijn voldaan door de inmiddels onherroepelijk veroordeelde broer van de verdachte, [medeverdachte 1].

Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.

Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. De verdachte heeft samen met een ander in een café fysiek geweld gebruikt tegen nietsvermoedende bezoekers van dat café. Uitgaansgeweld veroorzaakt en versterkt daarnaast ook gevoelens van onveiligheid en angst in de samenleving.

Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 13 maart 2017 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld ter zake van geweldsdelicten, hetgeen in zijn nadeel weegt.

Het hof heeft ook acht geslagen op de straf die bij openlijke geweldpleging tegen personen pleegt te worden opgelegd, welke straf zijn weerslag heeft gevonden in de oriëntatiepunten zoals opgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht.

Het hof stelt vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid van het EVRM in hoger beroep is overschreden. Voor de berechting van de zaak in hoger beroep geldt dat het geding met een einduitspraak dient te zijn afgerond binnen twee jaren na het instellen van het rechtsmiddel, behoudens bijzondere omstandigheden. De bedoelde termijn in hoger beroep is aangevangen op 10 april 2014, de datum waarop namens de verdachte hoger beroep is ingesteld, en het hof doet op 14 april 2017 uitspraak. Aldus heeft de hoger beroepsprocedure, op vier dagen na, drie jaren in beslag genomen. Het hof acht de duur van de strafprocedure in hoger beroep onredelijk, in aanmerking genomen dat halverwege 2015 getuigen zijn gehoord, door de raadsman op 4 december 2015 is verzocht de behandeling na 15 december 2015 te laten plaatsvinden in afwachting van een vonnis van de rechtbank op die datum in een andere strafzaak tegen de verdachte en de inhoudelijke behandeling vervolgens pas, zonder aanwijsbare reden, op 31 maart 2017 heeft plaatsgevonden. Deze schending zal met tien procent worden verdisconteerd in de op te leggen straf.

Het hof acht, alles afwegende, in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden passend en geboden. De geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn, het lange tijdsverloop sinds het ten laste gelegde en het bepaalde in artikel 63 Sr vormen echter aanleiding om de gevangenisstraf in duur te beperken.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4]

De benadeelde partij [slachtoffer 4] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 418,58, waarvan 218,58 aan materiële schade en € 200,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd.

Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Het hof is van oordeel dat de materiële schade van € 218,58 rechtstreeks voortvloeit uit het bewezenverklaarde feit. Vergoeding van € 200,00 aan immateriële schade komt het hof billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen. De enkele stelling van de raadsman dat de onherroepelijk veroordeelde mededader de schade inmiddels heeft vergoed, is naar het oordeel van het hof onvoldoende om de vordering op grond daarvan af te wijzen. Het hof zal bepalen dat de verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor vergoeding van de schade.

Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f Sr opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 6]

De benadeelde partij [slachtoffer 6] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 5.299,65 aan materiële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet‑ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.

Het hof is van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.390,00, waarvan € 390,00 aan materiële schade en € 1.000,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 590,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.

Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële en immateriële schade heeft geleden. Het hof is van oordeel dat de materiële schade van € 390,00 rechtstreeks voortvloeit uit het bewezenverklaarde feit. Vergoeding van € 400,00 aan immateriële schade komt het hof billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. De enkele stelling van de raadsman dat de onherroepelijk veroordeelde mededader de schade inmiddels heeft vergoed, is naar het oordeel van het hof onvoldoende om de vordering op grond daarvan af te wijzen. Het hof zal bepalen dat de verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor vergoeding van de schade.

Voor het overige is uit het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is in zoverre niet tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering voor het overige zal worden afgewezen.

Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f Sr opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 63 en 141 Sr.

Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de rechtbank te Haarlem van 23 februari 2011 (parketnummer 14-811018-10) opgelegde voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 100 dagen. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.

Zowel de advocaat-generaal als de raadsman heeft verzocht de vordering af te wijzen.

Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 13 maart 2017 is de hierboven bedoelde voorwaardelijke jeugddetentie reeds in haar geheel tenuitvoergelegd. Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden afgewezen.

BESLISSING

Het hof:

Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:

Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.

Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) maanden.

Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 4] ter zake van het primair bewezen verklaarde tot het bedrag van € 418,58 (vierhonderdachttien euro en achtenvijftig cent) bestaande uit € 218,58 (tweehonderdachttien euro en achtenvijftig cent) materiële schade en € 200,00 (tweehonderd euro) immateriële schade en veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededader, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.

Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 4], ter zake van het primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 418,58 (vierhonderdachttien euro en achtenvijftig cent) bestaande uit € 218,58 (tweehonderdachttien euro en achtenvijftig cent) materiële schade en € 200,00 (tweehonderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 8 (acht) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.

Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.

Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.

Bepaalt dat indien en voor zover de mededader van de verdachte voormeld bedrag heeft betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichtingen tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 6]

Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 6] in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.

Verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het primair bewezen verklaarde tot het bedrag van € 790,00 (zevenhonderdnegentig euro) bestaande uit € 390,00 (driehonderdnegentig euro) materiële schade en € 400,00 (vierhonderd euro) immateriële schade en veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededader, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.

Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.

Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1], ter zake van het primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 790,00 (zevenhonderdnegentig euro) bestaande uit € 390,00 (driehonderdnegentig euro) materiële schade en € 400,00 (vierhonderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 15 (vijftien) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.

Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover de mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.

Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.

Bepaalt dat indien en voor zover de mededader van de verdachte voormeld bedrag heeft betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichtingen tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.

Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Noord-Holland van 5 september 2013, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank Haarlem van 23 februari 2011, parketnummer 14-811018-10, voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie voor de duur van 100 dagen.

Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.M.J. Quaedvlieg, mr. G. Oldekamp en mr. A.E. Kleene-Krom, in tegenwoordigheid van mr. D.G. Oomkes, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 14 april 2017.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature